Nederlandse-gedichten

Laat ons met zang de Heer gewijd,
loven Zijn goedertierenheid,
die Hij ons blijft betonen.
Zing Hem de lof met hart en stem,
jubelt en juicht verheerlijk Hem,
in ’t huis waar God zal wonen.
Die in ons midden steeds wil zijn,
en met ons gaat door de woestijn,
ons voortgaat naar de oorden.
Hij die ons leven laaft en voedt,
ons spijzigt met Zijn overvloed,
en zegent met Zijn woorden.

De weg naar het beloofde land,
gaan wij geleid aan ’s Heren hand,
het land van Gods bevrijden.
Dat land wat in de verte ligt,
daarheen zijn oog en hart gericht,
waarheen God ons zal leiden.
Dat land van onze toekomst wacht,
en daar door Hem naar toe gebracht,
om in dat land te wonen.
Ja in dat land krijgt elk zijn huis,
daarin zijn wij voor altijd thuis,
Gods dochteren en zonen.
 

Tastend en zoekend is vaak ons gaan,
trekkende langs ’s levens wegen.
Moeiten en zorgen kent ons bestaan,
wisselend is voorspoed en zegen.
Lichte en donkere tijden zij zijn,
wat bij het leven blijft horen.
De vreugd’ het verdriet, het leed en de pijn,
is ’t menselijk leven beschoren.

Wij gaan onze wegen en dragen de last,
het kruis wat om kracht steeds laat vragen.
Wij mensen met schuld en met zonde belast,
zo trekken wij voort door de dagen.
Maar al wie met God door het leven wil gaan
en zich door Zijn woorden laat leiden.
Zij kennen de vrede de rust in ’t bestaan,
waarmee Hij hun hart wil verblijden.

Als draaglast en draagkracht te zwaar voor ons wordt,
is het God die ons juk wil verlichten.
Wanneer op ons bidden Zijn Geest uitgestort,
in ons hart die ons leven wil richten.
Dan gaan wij in kracht die de hemel verleent
en weten van ’t Goddelijk beminnen.
Wat leert dat de liefde, ons mensen vereend
en ons daag’lijks daarop te bezinnen.

Genadig is Hij die ons leven behoedt,
die zonde en schuld wil vergeven.
Wiens hand die ons laaft ons spijzigt en voedt,
wiens trouw ons altijd blijft omgeven.
Hij Heer van het leven, Hij schenkt ons het licht
en wijst ons de wegen ten leven.
Want eens wordt Zijn heil voor ons oog opgericht,
dit als Vader Zijn kinderen geven.

 

Met licht in onze duisternis,
treedt God in liefde ons tegemoet.
Dat heel ons leven wil omlijnen,
waarin ons gaan verzekerd is.
Zijn licht dat helder ons begroet,
en dat Hij over ons laat schijnen.

Het is dit licht wat ons geleidt,
waarmee God ons omschijnen laat.
Waarin wij vrolijk wandelen mogen,
van dag tot dag wie met Hem gaat.
En met een onbezwaard gemoed,
Zijn naam met eer en lof verhogen.

Want in dit licht wat ons omstraalt,
wat uit de hemel nederdaalt.
Het blijde licht van Gods verblijden,
wat van Zijn liefde ons verhaalt.
Dat licht dat onze zwakheid staalt,
omvat ons stil van alle zijden.
 

Mijn hart is weer door zorg omgeven,
de dag was weer met moeit’ gevuld.
‘k Voel mij bezwaard Heer door het leven,
door ’t stil verdriet wat mij omhult.
‘k Vind weer geen woorden om te bidden,
hoezeer ik ook naar woorden zoek.
Maar ‘k weet U bent toch in ons midden,
mijn hart voor U een open boek.

Gij ziet hoe weer mijn tranen vloeien,
zacht druppelend langs mijn gelaat.
U kent de nood die blijft vermoeien,
van zorg die nimmer overgaat.
Steeds als ik stap voor stap weer nader,
tot U en ’t uitschreeuw in mijn pijn.
Toont U zich toch voor mij een Vader,
die liefdevol nabij wil zijn.

Steeds heb ik weer dezelfde vragen,
en stuit ik weer op het waarom ?
Waarom mijn kind die last moet dragen
en om het antwoord bij U kom.
Maar daaromtrent Heer blijft U zwijgen,
er komt geen antwoord uit Uw mond.
Op wat ik naar U op liet stijgen,
aan beden die ik tot U zond.

Toch blijf ik aan Uw woord mij klampen,
aan Uw beloften mij gedaan.
Dat U ontsteken zult de lampen,
met licht waarin ik voort kan gaan.
Ik weet Gij zult mij niet begeven,
maar schenkt mij steeds opnieuw weer kracht.
Om met de moeiten in mijn leven,
te doen wat U van mij verwacht.

Dus blijf ik uitzien vol verlangen,
hoe U de dingen voor mij leidt.
Al houdt ‘t verdriet mij vaak gevangen
en is ’t mijn hart Heer dat stil schreit.
Ik weet U zult mijn tranen drogen,
want vreugd’ keert eens mijn stil geween.
Als U voor mijn verbaasde ogen,
verbrijzelen zult mijn last, die steen.

 

Soms sta ik met gebalde vuisten,
en schreeuw mijn woorden naar de hemel uit.
Met alle kracht hef ik mijn knuisten
en roep God aan vanwege Zijn besluit.
Zijn handelen kan ik dan niet begrijpen,
zie soms de zin niet van Zijn daad.
Maar ondanks dat laat Hij het rijpen,
in mij waarom Zijn handelen gaat.   

Dit stelt mij soms voor vele vragen,
ik ben dan heftig met Hem in gevecht.
Waarom krijg ik zoveel te dragen,
mijn niet begrijpen aan Hem uitgezegd.
Maar gaande weg op ’s Heren wegen,
maakt God mij duidelijk wat Hij wil.
En achteraf blijkt weer Zijn zegen,
die Hij mij niet onthouden wil.

Dan toont Hij mij de resultaten
en d’ uitkomst die Hij voor mij heeft bedacht.
Hij gaat Zijn wegen, die mij baten,
die vaak heel anders zijn dan ik verwacht.
Als mijn emoties  zich hebben ontladen,
en kalmte weer mijn vuist ontspant.
Ervaar ik, God wil mij niet schaden,
maar neemt mij liefdevol aan Zijn hand.
 

Vul met Uw heil mijn beker tot de rand,
die uit Uw bron van overvloed zal vloeien.
Leg op mijn hoofd Uw zegenende hand,
laat woorden uit Uw mond mijn wezen boeien.
Heer houdt mij vast en leidt mij veilig voort,
want aan Uw hand heb ‘k immers niets te vrezen.
Met U verbonden door het liefdekoord,
dat sterk en onverbrekelijk zal wezen.

U bent een vriend een trouwe reisgenoot,
een metgezel op wie ik kan vertrouwen.
Een helper die mij bijstaat in de nood,
op wie ik onvoorwaardelijk kan bouwen.
Want Uw nabijheid is wat ik begeer,
Uw liefdevolle zorg laat U mij steeds ervaren.
Als ik U aanroep toont U telkens weer,
hoe U mij voor het onheil blijft bewaren.

Geen andere helper ken ik, zo nabij,
die met mij gaat waarheen ik mij zal wenden.
Met raad en daad mij dagelijks terzij,
die Trooster is in uren van ellenden.
U bent het die mijn smekingen verhoord
en antwoord geeft wanneer ik U mag vragen.
U schenkt aan mij bemoedigend Uw woord.
U bent mijn licht in donkere levensdagen.

Al wat er ook geschiedt,
weet God verlaat ons niet.
Hoe donker ook de tijden,
van zorg zijn en van lijden.
Wanneer er donkere wolken,
het hemelrond bevolken.
Als rondom ons gaat klinken,
bliksem die op zal blinken,
waarvan de felle schichten,
de hemel wijd verlichten.
Weet dat God in gevaren,
ons altijd zal bewaren.

Wanneer men taal hoort spreken,
van oorlog en zich wreken.
Die dood verderf blijft zaaien,
en levens af zal maaien.
Al zien wij velen vallen,
gedood in duizendtallen.
Laat dan Uw hart niet vrezen,
want God zal met ons wezen.
Als druk van vele zijden,
doet roepen om bevrijden.
Als boze machten trachten,
wat recht heet te verkrachten.

Weet dat het eind der tijden,
er een zal zijn van lijden.
De tijd van de verdrukking,
maar ons wacht de verrukking.
God immers heeft beloofd,
dat niemand wordt ontroofd.
Die in Zijn hand geborgen,
blij uitzien naar de morgen.
Waar God voor al de Zijnen,
Zijn heil ons laat verschijnen.
Dan worden wij omgeven,
Licht, Vrede, Eeuwig Leven!
 

Wie God niet in zijn leven kent,
maar leeft uit eigen kracht.
Wie naar Hem niet is toegewend,
en ’t niet van Hem verwacht.
Hij valt en struikelt op het pad,
wat hem het gaan verzwaart.
Hij mist de hand die hem omvat,
en die hem steeds bewaart.

Maar wie zich wendt tot God de Heer,
ervaart steeds hulp en kracht.
Die wordt in nood en tegenweer,
door engelen als zijn wacht,
behoed beveiligd en beschermd,
want God Hij zendt ze u uit.
Hij is het die zich zo ontfermt,
en in Zijn hart U sluit.

Want wie zijn hart tot woning maakt
en waarin God regeert.
Hij wordt gezegend, aangeraakt,
als hij zich tot Hem keert.
God vult de leegte die er is,
die het verlangen stilt.
Hij schenkt in liefd’ Zijn lafenis,
licht dat uit ’t duister tilt.

’t is God die nooit verlaat.
Als storm en ontij woedt,
komt Hij ons tegemoet
om bij de hand te vatten.

Hij ziet in liefde aan,
Hij zegent ons bestaan.
Want wat er ook geschiedt,
’t is God die uitkomst biedt.
Hij wil ons leven dragen.

Als moeite en zorg ons kwelt,
ons hart tot Hem gesneld.
Dan is Hij het die hoort,
ons zuchten en het woord
wat wij tot Hem uitspreken.

Gaan wij soms door de nacht,
dan schenkt Hij licht en kracht.
Want Hij zal onze druk,
eens wisselen in geluk.
Door ’t woord van Zijn bevrijden. 

Wanneer de dag aan breekt,
die duisternis verbleekt .                             
Is het God weer die toont
en in ons midden woont.
Hoe Hij ons voort wil leiden.
 

Verlies nooit de hoop,
de moed in je leven.
Al blijkt dat met moeiten,
vol vragen omgeven.
Wanneer voor je ogen,
een muur weer oprijst.
Die hoog, onbewogen,
zijn starheid bewijst.
Want muren zij vallen,
zij zijn te doorbreken.
Wanneer wij ze slechten,
door innig gebed.

Wat is ook de last,
wat de moeiten, de zorgen.
Houd moed en houd hoop,
met het uitzicht naar morgen.
Al zijn er soms tijden,
van lijden en smart.
En angst en vertwijf’ling,
zich slaan om je hart.
Weet God strekt Zijn handen,
in liefde steeds uit.
Volvoerend de dingen,
naar Zijn wijs besluit.

Al blijkt er zoveel vaak,
dat wij niet begrijpen.
Dan gunt Hij ons tijd,
om tot inzicht te rijpen.
Als wij Hem bestormen,
met vragen, Waarom?
Dan komt eens het  antwoord,
’t waartoe en daarom!
Want God schenkt ons krachten,
waar die ons ontbreken.
En altijd de wijste,
vol liefde gebleken.

Verlies nooit de hoop
en de moed in het leven.
Al blijkt dat met moeiten,
vol vragen omgeven.
Wanneer voor je ogen,
een muur weer oprijst.
Die hoog, onbewogen,
zijn starheid bewijst.
Want muren zij vallen,
zij zijn te doorbreken.
Door volhardend gebed,
is die waarheid gebleken.



Wij zoeken onze weg vaak in den blinde,
doordat wij niet echt luisteren naar Gods Woord.
Zijn woord geschonken tot ons welbevinden,
dat leven schenkt en onze wegen spoort.
Maar God Hij wacht, want Hij heeft alle tijd,
totdat wij ons in nood tot Hem weer keren.
En wij opnieuw Zijn woord zijn toegewijd,
dat wegen wijst waarop Hij ons wil leren.

Hoe dikwijls blijkt als wij niet naar Hem horen,
dat onze gangen vaak zo moeizaam zijn.
Waardoor ons meer aan zorgen is beschoren,
dan levend in Gods licht en zonneschijn.
Maar als wij ons in nood weer tot Hem wenden
en Hem belijden zond’ en eigenwijzigheid.
Dan volgt vergeving, hulp uit de ellenden,
als wij de weg gaan die Hij ons heeft toebereid.

Wij denken vaak het zonder Hem te kunnen
en leven handelend, vaak uit eigen kracht.
Wij willen immers zelf ons leven runnen,
steeds minder wordt er aan Zijn woord gedacht.
Maar Hij die liefdevol is en geduldig,
neemt als wij komen ons weer in genade aan.
Zijn liefde maakt ons vrij en toont veelvuldig,
hoe liefdevol Hij met ons is begaan.

Want als Gods woord en liefde ons vervullen,
dan volgen zegeningen uit Zijn hand ons na. 
En zal Gods licht ons leven gaan omhullen,
dat Hij ons zenden zal waarheen de weg ook ga.
Want zonder Hem, gaan wij gelijk de blinden,
in ’t duister zoekend, tastend in het rond.
Maar in het licht van God zullen wij vinden,
de weg die Hij ons wijst door woord en mond.
     
 
 
 

 

Als bidden soms niet lukt,
zal God dit best begrijpen.
Je soms geen woorden vindt,
maar toch Zijn hand wil grijpen.
Hij kent en Hij doorgrondt
en weet wat je wil zeggen.
Nog voor dat uit je mond,
je het voor Hem neer wilt leggen.

God weet hoe soms ons hart,
geen woorden weet te vinden.
Hoe tranen vaak ons oog,
ons uitzicht doen verblinden.
Om zorgen, moeiten, pijn,
om leed, haast niet te dragen.
Ons hart vervuld doet zijn,
en antwoord zoekt op vragen.

Bidden is soms een lied,
met woorden die ons dragen.
Waarin je ’t antwoord ziet,
hoe God ons steeds wil schragen.
Dat biedt vaak zekerheid
en houvast in die tijden.
Wanneer wij ’t even kwijt,
zijn in een tijd van lijden.

Ook als je soms niet bidt,
omdat de woorden stokken.
Weet God wat in ons zit,
wat raken deed en schokken.
Want woordeloos verstaat,
Hij ook wanneer wij zwijgen.
Hij weet waar ’t ons om gaat
en zal Zijn oor steeds neigen.

Want door de stilte heen,
waarin wij soms vervallen.
Herkent Hij als geen één,
wat woorden kan versmallen.
Tot soms een diepe zucht,
die Hem genoeg zal zeggen.
Wanneer ons ’t woord ontvlucht,
wat ’t hart Hem voor wil leggen.


Stap voor stap wil God ons leiden,
veilig aan Zijn trouwe hand.
Gaand door lichte en donkere tijden,
naar het ons beloofde land.
Elke dag toont Hij Zijn liefde,
in Zijn zorg met ons begaan.
Want Zijn trouw zal nimmer wijken,
waar de weg ook heen zal gaan.

Vader wil ons hoeden dragen,
op het kronkelig levenspad.
Ja Hij luistert naar ons vragen,
ons gebed waarin vervat,
onze moeiten onze zorgen,
stille pijn en groot verdriet.
In Zijn hand zijn wij geborgen,
die ons steeds weer uitkomst biedt.

Door Gods liefde rijk omgeven,
zijn wij naar het land op reis.
Naar een onbekommerd leven,
door Gods goedheid groot en wijs.
Als wij eens dit land betreden,
’t leven dat God aan ons schenkt.
Horen moeiten tot ’t verleden,
in Gods blijde licht dat wenkt.

 

 

De dood heeft niet het laatste woord,
al blijft zijn macht ons hart verkillen.
Wanneer hij komt en ruw verstoord,
en doen en laten doet verstillen.
Dan wordt betrekkelijkheid ervaren,
de broosheid die ons leven kent.
Hoe snel verglijden tijd en jaren,
waar lief en leed ook werd gekend.

Maar boven alles uit klinkt door,
de stem van God en Zijn beloften.
Vol liefd’ en troost tot hart en oor,
met uitzicht naar Zijn heilsgeloften.
Hij zal in droefenis ons leiden,
Hij plaatst ons leven in Zijn licht.
Zal aan Zijn hand ons verder weiden,
naar ’t ons getoonde vergezicht.
     
 
 
 

 

Ga aan Mijn hand,
dan kun je niet verdwalen.
Houd die maar vast,
op ’s levens lange tocht.
Al gaan wij over bergen
en door diepe dalen.
Over de wegen,
die Ik voor je heb uitgezocht.

Want Ik verlicht,
last die je hebt te dragen.
Ik stil de pijn,
die je van binnen voelt.
Ik ben bekend,
met al je stille vragen.
En met de zorg,
die je vaak overspoeld.

Zie Ik breng licht,
in zware donkere tijden.
En Ik schenk kracht,
voor elke nieuwe dag.
Ik zal je moede hart,
opnieuw verblijden.
Ik schenk je weer,
een vrolijk blijde lach.

Hoe moeilijk ook,
in ’t leven dingen blijken.
Waarmee je worstelt,
in het dagelijks bestaan.
Blijf vol vertrouwen,
naar de toekomst kijken.
Want zorg en leed,
zal eenmaal overgaan.

Ik ben de Heer
en zal je gaan bevrijden.
Van alles wat,
je hart nu nog bezwaard.
Ik zal je naar,
Mijn groene weiden leiden.
Aan wateren der rust,
door Mij bewaard.

     
 
 
 

 

Jij hebt vandaag je keus gemaakt,
voor Mij en voor Mijn Rijk.
Mijn kind Ik heb je aangeraakt,
zie Ik toon Mijn liefdeblijk.
Vertrouw Mij heel je wezen toe
en wandel aan Mijn hand.
Verwacht, zie uit naar wat Ik doe,
want Ik houd Mijn woord gestand.

Wie tot Mij komt en wie Mij volgt,
op wegen die Ik wijs.
Met al zijn last, die weg vervolgt,
door tijden licht en grijs.
Die vindt bij Mij genezing heil,
waarnaar zo wordt verlangt.
En gaand met Mij, die mijl na mijl,
ook gaandeweg ontvangt!

Blijf steeds in alles op Mij zien
en vast je oog gericht.
Dan wordt je wezen bovendien,
geheel door Mij verlicht!
Vertrouw Mijn kind maar op Mijn Woord,
beloften die Ik vervul.
Hoe komen zal het licht dat gloort,
waarmee ik jouw omhul!

Hier is Mijn hand, grijp die maar vast,
wij gaan tesaam op weg.
Want Ik draag mee in moeite en last,
langs ’s levens struik en heg.
Mijn kind Ik ken je door en door,
zoals geen ander kent.
Ik baan voor jouw het levenspoor
en maak dit je bekend.

Kom steeds tot Mij met elke vraag,
met al wat in je leeft.
Weet dat Ik je door diepten draag,
met liefde die je omgeeft.
Zo zullen wij dan nu voortaan,
door nacht en ontij heen.
Samen door licht en donker gaan,
Ik laat je nooit alleen! 

Strek nu je handen maar vast uit,
naar ’t heil dat komen gaat.
Ook als soms ’s levens vensterruit,
soms voor je oog beslaat.
Dan schenk Ik jou opnieuw weer zicht,
op dat wat voor je ligt.
Mijn kind voor jou wordt opgericht,
te leven in het Licht!
     
 
 
 

 

Kind, richt je ogen op het licht,
recht voor je uit dat schijnt.
In ’t duister voor je opgericht,
het licht dat nooit verdwijnt.
Dat is het licht dat nooit ontbreekt,
wat aan de einder staat.
En dat met kracht door ’t duister breekt,
waarin je nu nog gaat.

Zie hoe de stralen van dit licht,
om jouw haar glanzen spreidt.
Hoe het je oog, je aangezicht,
op heldere wegen leidt.
Op paden waarop je kunt gaan,
met voet en vaste tred.
Als jij daarop in je bestaan,
je levensstappen zet.

De stralenbundels als een hand,
in liefde aangereikt.
Zijn tekenen van ’t beloofde land,
wat je daardoor bereikt.
Als jij maar steeds je ogen richt,
op ’t licht dat voor jou straalt.
Dan is het zeker dat je in ’t licht,
ook eens de eindstreep haalt.

Ik weet de tocht daarheen is lang,
niet van gevaar ontbloot.
Maar wees op deze weg niet bang,
want wat je wacht is groot.
Al wat je kende aan tegenstand,
aan pijn en aan verdriet.
Dat vind je in ’t beloofde land,
bij ’t binnentreden niet.

Want daarin heerst geen duisternis,
geen boze, kwade macht.
Maar daar heerst God die koning is,
die ’t licht heeft voortgebracht.
Het licht dat eeuwig brandt en schijnt
en nooit aan glans verliest.
En dat ook nimmer meer verdwijnt,
omdat God ’t zo verkiest.

 

Gij komt met zegenende woorden,
Gij komt met liefde en gena.
Gij bindt ons saam met liefdekoorden.
wij liggen aan Uw hart zo na.
Gij komt tot ons schenkt ons de vrede,
die ons verlangend hart behoeft.
Neemt van ons weg, oorzaak en rede,
van levenspijn die ons doorgroeft.

Gij komt om levens heel te maken,
genezend ons van pijn en smart.
Door met Uw hand ons aan te raken,
schenkt U weer blijdschap in ons hart.
Gij schenkt ons adem, laat herleven,
maakt vrij van wat ons hart bekneld.
Gij komt met ruimte ons omgeven,
in ’t licht waarin U Heer ons stelt.

Gebroken Heer is ons bestaan,
vol onvolkomenheid.
En op de wegen die wij gaan,
is zoet en bitterheid.
Soms is de weegschaal uit balans,
en slaat naar één kant door.
Dan boet het leven in aan glans,
en wordt verzwaard ons spoor.

Want om ons heen woedt macht en kracht,
in volle hevigheid.
Vaak is het in ons leven nacht,
waarin ons hart vaak schreit.
Waarin wij roepen om het licht,
verlangend naar de dag.
Wanneer verdriet ons aangericht,
besterven doet de lach.

Maar elk Heer die op U vertrouwt,
en aan Uw hand wil gaan.
Die gelovig op Uw woorden bouwt,
vindt kracht in zijn bestaan.
Met alle vragen die er zijn,
de moeiten en de zorg.
Komt U met heling van de pijn,
staat voor ons leven borg.

Want wat nu nog gebroken is,
wordt door U Heer geheeld.
Aan ons wordt dit geheimenis,
uit Uw mond meegedeeld.
Dit troostwoord wat ons hart verblijdt
en ons met hoop vervult.
Dit woord laat uitzien naar de tijd,
die ons met heil omhult.

Want U maakt alle dingen nieuw,
met onvoorstelb’re glans.
En legt dan om Uw schepping heen,
Uw hemels licht als krans.
Voorbij is dan gebrokenheid,
geheeld is ons bestaan.
Wanneer wij tot in eeuwigheid,
blij in Uw lichtglans staan.

 

U bent het Heer die luistert,
U bent het die ons hoort.
En wat ons hart soms kluistert,
wat aan U wordt verwoord.
U kent en kunt doorgronden,
al wat er in ons leeft.
U bent het die de zonde,
vergeeft, die aan ons kleeft.

Wij mogen steeds ervaren,
Uw liefde, Uw geduld.
Die U blijft openbaren,
Uw Geest schenkt die vervult.
Die wil ons leiden, leren,
zijn ’t licht in ons bestaan.
Die brengt ons hart in sferen,
van vreugd om in te gaan.

Uw oog blijft op ons rusten,
Uw hand is ons nabij.
Van angst en verontrusten,
maakt U ons leven vrij.
In moeiten wilt U dragen,
in tijden van bezwaar.
In nood wij naar U vragen,
staand in Uw liefd’ steeds klaar.