Nederlandse-gedichten

Mijn handen grijpen naar het licht,
waartoe mijn handen zich oprichten
Wat met haar schijnsel mij verlicht,
al strelend tonend vergezichten.
De glans waarvan haar gloed verhaalt.
laat vreugde in mijn hart ontspringen.
En in die gloed word ik onthaald,
toont zij aan mij de schoonste dingen.

Belichten laat zij kleur en tint,
van bergen, meren, zee en bloemen.
Al wat zich in haar kring bevindt,
laat in haar stralenkrans zich roemen.
Rivieren als een zilveren lint
spoeden zich van hun oorsprong henen.
In ’t licht wat glinsterend koorden spint
die alles glorie blijft verlenen.

Omzoomd door goud en zilverdraad,
zet ’t licht de aard in schitteringen.
Kleurrijk haar koninklijk gewaad,
waarmee het licht haar blijft omringen.
Bestikt door rijen diamant,
van hoog besneeuwde glinster toppen,
Waarvan de fonkeling constant
door ‘t stralend licht niet is te stoppen.
 

Een zachte wind suist door de bomen,
die ieder blaadje zacht beroert.
De zon laat blij haar stralen stromen,
die zij warm naar de aarde voert.
De vogels zingen luid hun zangen,
een ieder zo hij is gebekt.
De aarde is met goud omhangen,
door ’t zonlicht wat tot leven wekt

Stil gaan de bloemenharten open,
verspreidende hun zoete geur.
Ik zie een vroege wandelaar lopen
genietende reeds van hun fleur.
Uit hol en leger trekken dieren,
opnieuw de wijde wereld in.
De blijde dag laat elk plezieren,
door zulk een zonnig vroeg begin.

Een kleine beek blijft zachtjes ruisen,
waarin het water kabbelt voort.
En kleine vissen in haar bruisen,
trekken geschoold van oord naar oord.
Wat is het leven toch een wonder,
wat is de aarde mooi getooid.
Want wie beseft wanneer hij zonder,
dit alles was hij bleek berooid.

Laat onze zorg daarom steeds blijven,
voor al het schoons in de natuur.
Wat ons oog ziet met woord ’t omschrijven,
en vechtend voor haar levensduur.
Laat ons het erfgoed goed beheren,
opdat ons nageslacht ook zorgt.
En zij ook proeven van die sferen,
die door ons handelen zijn geborgd.

Want de aarde ons door God gegeven
aan ons geschonken in beheer.
Dat is de plaats waarop wij leven
die onderhoud vraagt keer op keer.
Wij mogen oogsten van haar vruchten
die God laat groeien op het land
Dat mogen wij niet laten zuchten
door wanbeheer van onze kant.

 

Ik zit aan het water, blik op de rivier
een lint dat door weiden zicht slingert.
De golfjes zij kabbelen in buitelend plezier
en achter mij ruist ’t blad der wingerd.
Mijn ogen zij volgen de zilveren stroom
zich krommend langs dorpen en steden.
De zon maakt van ’t schouwspel een wondere droom,
door ’t licht dat zij zendt naar beneden.

Genietend van water van luchten en wind
het grazende vee langs de dijken.
Een jagende poes die een veldmuisje vindt
en van haar instincten laat blijken.
Een klok in de verte die d’ uren verslaat
die telkens zijn stem weer laat horen.
En beierend meldt hoe de tijd verder gaat,
na iedere slag uit de toren.

Gestaag en oneindig stroomt stil de rivier
om eens in de zee uit te monden.
Die achter de horizon verre van hier
na de duintoppen weids wordt gevonden.
Een zwaluw doorklieft snel het hemelse blauw
om snel als een stip te verdwijnen.
De vredige rust die ik rond mij aanschouw
laat licht in mijn binnenst verschijnen.

De rust en de stilte die ik hier ervaar
verfrist en schept ruimte voor ’t denken.
Een briesje doorwoelt met een streling mijn haar
om mij wat verkoeling te schenken.
Mijn blik volgt de stroom met haar kabbelend geluid
die klotsend en golvend blijft wiegen.
Een schipper die langs vaart wuift uit zijn kajuit
wiens schuit golven scherp blijft doorklieven.

Zo zit ik stil mijmerend en kijk voor mij  uit
naar wat mij aan schoons zal omgeven.
En diep in mijn hart rijpt het vaste besluit
’t is rijkdom door God mij gegeven.
Om stil te genieten van zon en natuur
de glans die zij beiden mij bieden.
Aan ’t water dat zilverend beschenen elk uur
zich kronkelend naar ’t zeeruim blijft vlieden.

 


 

Uw woord aan ons gegeven,
het licht waarop vertrouwd.
Waarmee U komt omgeven,
U rots waarop gebouwd.

Gij toont in taal en teken,
Uw diep bewogen zijn.
Door delend brood te breken
en schenkend van de wijn.

Ons leven begenadigd,
door wat Uw hand ons schenkt.
Die rijkelijk ons verzadigt,
waarmee Gij ons gedenkt.

Gij blijft Uw liefd’ betonen,
met trouw die ons omgeeft.
Temidden van ons wonen,
in ’t licht dat vrede geeft.

Uw heilswoord laat Gij klinken
en gaat van mond tot mond.
Gij bron waaruit wij drinken,
maakt hart en ziel gezond.

Uw woorden ons ten leven
richtsnoer in ons bestaan.
Zullen ons steeds omgeven,
overal waar wij gaan.

Ons past Uw naam te prijzen,
om alles wat Gij doet.
Geschonken gunstbewijzen,
vanuit Uw hand ontmoet.

 

 

U ziet Heer naar de minsten om,
en kiest niet voor de rijken.
Die met hun rijkdom ons rondom.
hun trots ons laten blijken.

Maar U Heer geeft niet om bezit,
wat door vergankelijkheid verloren.
gaat om dat er geen waarde aan zit
die bij Uw licht en luister horen.

Uw hart gaat uit naar minstbedeelden
aan hen deelt U Uw gaven uit.
En alles wat wij met U deelden,
was steeds in liefde Uw hartsbesluit.

De zwakken zieken en de blinden,
zij vinden bij U ’t meest gehoor.
Hun rijkdom is genezing vinden
en daar zorgt U Heer rijkelijk voor.

Toch gaat Uw hart uit naar de mensen
of zij nu zijnde arm of rijk.
Gij houdt hen voor wat U blijft wensen,
elkander gevend liefdeblijk.

U toont in d’ omgang hoe te handelen,
naar hen Heer die rondom ons staan.
Door in Uw licht en waarheid wandelen
en met de medemens begaan.

Leer ons steeds meer op U te lijken,
in alles Heer in woord en daad.
Door U ons ‘t voorbeeld, af te kijken
die liefde schenkt in ruime maat.

Daarmee moeten wij de harten winnen,
van U en mensen om ons heen.
Met U als ’t voorbeeld te beginnen,
dat maakt mensen minder alleen.

 

 

Laat mij niet uit Uw handen vallen
maar houdt mij in Uw liefde vast.
Opdat ik door haar kracht gedragen,
verlicht van ’s levens zware last.
Mijn voeten op de weg blijf richten,
die naar de vrede voeren doet.
Mijn ogen toont de vergezichten,
die ‘k daarop gaande eens ontmoet.


Laat mij niet in de dorheid leven,
de leegte van de zandwoestijn.
Maar wil aan mij de vruchten geven,
die zoet en nimmer bitter zijn.
Want bitterheid zij laat vergallen,
de vreugd’ waarnaar ik zo verlang,
Laat mij niet uit Uw handen vallen,
schenk het geluk wat ‘k eruit ontvang.
 

Gij opent ons Uw harte deuren,
brengt ons in ’t donker duister licht.
Dat eens omstraalt Uw heilsgebeuren,
wat voor ons oog wordt opgericht.
Uw warme lichtbron schenkt ons leven,
omgeven met oneindige liefd’.
Haar zachte streling, om ons zweven,
’t duister verdrijft wat zij doorklieft.

Dit licht der liefde wil ons raken,
zalvend ons wezen, ons bestaan.
Gezegenden wil het ons maken,
daar blij verheugd in voort te gaan.
Dit licht dat Gij ons uit laat delen,
wat eindeloos ons overstroomt.
Zal onze pijn en smarten helen,
waarvan verlangend werd gedroomd.

Haar glans waarin wij mogen wandelen
in heldere waarheid transparant.
Laat al ons denken voelen handelen
geleid omvat zijn door Uw hand.
Die met Zijn vinger ons wil wijzen,
wegen van voorspoed en geluk.
Op woorden van Uw gunstbewijzen,
bevrijdend ons van angst en druk.
 

Totdat Hij komt die wij verwachten
groeien, vermeerderen leed en druk.
De liefd’ zal men steeds meer verachtten,
en wijken zal daardoor ‘t geluk
 
Totdat Hij komt die ons vergadert,
is ’t hoopvol uitzien naar die dag.
Waarop onze verlossing nadert,
die vreugde brengt en blijde lach.

Totdat Hij komt is ’t bidden, werken,
bezig met  wat  is voorgeleefd.
En op die dag des Heren merken,
’t heil dat Hij aan de wereld geeft.

Totdat Hij komt zullen wij kennen,
het leed, verdriet de angst de pijn.
De tranen waar wij niet aan wennen,
tot dat Gods vreugde er eens zal zijn.

Totdat Hij komt moeten wij strijden,
op ons vermeerderen zal de druk.
Van tegenstand, vervolging, lijden,
die Hij zal wisselen in geluk.

Totdat Hij komt in al Zijn glorie,
en al Zijn woorden zijn vervuld.
Zal in het licht van Zijn victorie,
Zijn koninkrijk worden onthuld.
     
 

Leer mij zorgvuldig zijn met woorden,
in liefd’ steeds zo dat ’t niemand kwetst.
Maar laat die zijn bindenden koorden,
die nimmer worden afgeketst.
Leer mij bij elk woord na te denken,
hoe dat het klinken moet in liefd’,
Heer dat het licht brengt dat  zal wenken,
en niemand er door wordt gegriefd.

De tong Heer is een vreselijk wapen,
die hart en ziel diep wonden kan.
Met woorden die ‘k bijeen zal rapen,
en zo sla iemand in de ban.
Heer zet een wacht toch voor mijn lippen,
wanneer het tijd is als ik spreek.
Laat van mijn tong geen woorden glippen,
waarmee ‘k de liefdebanden breek.

Leer mij bedachtzaam zijn en vrezen,
het woord dat harten diep verwond.
Maar laat mijn woorden liefde wezen,
wanneer zij komen uit mijn mond.
Laat ook mijn taal Heer in het schrijven,
doordacht en steeds zorgvuldig zijn.
Laat mij dicht bij Uw woorden blijven,
door daarin nimmer scherp te zijn.

Laat zacht en mildheid overheersen,
maak Heer dat die mij nooit ontbreekt.
Leer mij het woord zo te beheersen,
dat ’t nimmer iemands hart doorsteekt.
Maar als ik Heer daarin mocht falen,
wijs mij terecht dan in mijn leven.
‘k Mijn naaste nimmer neer mag halen,
en hem gaan vragen om vergeven.

Ook U moet ‘k Heer vergeving vragen,
als ik niet handel naar Uw woord.
Wat U laat horen al mijn dagen,
bekend gemaakt en is gehoord.
Maak mij een werktuig in Uw handen,
dat willig naar Uw wil zich vormt.
Laat liefde en licht in mij ontbranden,
die nooit mijn woorden hard vervormt.

 

Soms kan het leven bitter smaken,
als tegenspoed zijn hand opheft.
En ons bestaan daarmee zal raken,
de klap gevoeld, de pijn beseft.
Die heftig soms ’t bestaan laat wankelen,
door pijn verdriet ons aangericht.
En in het duister niet laat sprankelen,
iets van een ster een sprankje licht.

De levensweg kent smalle paden,
die moeilijk, zwaar begaanbaar zijn.
Met zorg en moeiten overladen,
vol dorenstruiken met venijn.
Maar toch zijn er ook brede wegen,
waarover onze voet mag gaan.
Waarop ons toevloeit heil en zegen,
die vreugde brengt in ons bestaan.

De smaak van vreugde zal verzoeten,
de bitterheid van ons verdriet.
Die wij afwisselend gaan ontmoeten
op wat de levensweg ons biedt.
Het is Gods hand die ons wil leiden,
door alle wisselingen heen.
Wiens liefde nooit van ons zal scheiden,
Hij laat ons nimmermeer alleen.
     

Dit lied moet altijd weer gezongen,
op d’ aarde en in d’ eeuwigheid.
De grootheid van Gods naam bezongen,
Zijn liefde en trouw, die hoedt en leidt.
Wiens woord de wereld heeft geschapen,
de mens, met al wat rond hem leeft.
Hij onze wachter, zal nooit slapen,
die met Zijn zorg ons steeds omgeeft.

Ons lied van dank en vreugd moet klinken,
steeds weer herhalend brengend, d’ eer.
Tot God die ’t licht is wat blijft blinken,
Hij is van alles Schepper, Heer.
Laat nu ons lied met harp en snaren,
opklinken saam met trom en fluit.
Laat hart en ziel aan Hem verklaren,
de lof die daaruit zingend spruit.

Wil God Uw Heer met liefde dienen,
die ons het levenslicht eens gaf.
Genade die wij niet verdienen,
maar naar Zijn woord de zondestraf.
Die Jezus Christus heeft gedragen,
Zijn Zoon die voor ons stierf aan ’t kruis.
Hij die verdroeg de pijn de slagen.
Hij die de Weg is naar Gods huis.

God wil ons hart met blijdschap vullen,
gevuld met zegen is Zijn hand.
Waarmee Hij dagelijks blijft omhullen,
als wij Hem brengen d’ offerrand.
De beden die als reukwerk stijgen,
tot in het licht van ’s hemels troon.
Daarop zal Hij Zijn oor dan neigen,
in Naam van Vader, Geest en Zoon.
     
melodie Psalm 118 
 
 

 

Leer mij Heer zoals U kijken,
steeds in liefde om mij heen.
Zoals U Heer steeds weer blijken,
ijken mij  aan U alleen.
Door steeds meer op U te lijken,
in mijn handel, wandel, Heer.
Wil dan  zo mijn hart verrijken,
U navolgend telkens weer.

Leer mij zoals U te voelen,
met een hart dat liefde toont.
Door mijn woorden en bedoelen,
tonend dat U in mij woont.
Laat van mijn gezicht afstralen,
liefde en vrede die U schenkt.
En die rond mij steeds vertalen,
op de weg waar U mij brengt.

Leer mij als een spiegel wezen,
waarin wat U wilt vervat
is te zien staat af te lezen,
en de band met U, mijn schat.
Waar ik kracht steeds uit mag putten,
door mij stromend van Uw kant.
Waar U mee wilt onderstutten,
met de gaven uit Uw hand.

Leer mij Heer gehoorzaam wezen,
steeds te luisteren naar Uw woord.
Laat Uw woorden die ‘k mag lezen,
steeds het licht weer zijn dat gloort.
Heer wil hart en ziel hervormen,
zoals een boetseerder doet.
Geest en wezen zo steeds vormen,
en aan Uw norm Heer voldoet.
     
 
 
 

 

Ik maak steeds weer opnieuw de telling,
de optelsom van alle plus en min.
De uitkomst is voor mij de vaste stelling,
wat doorslaggevend blijkt aan nut en zin.
Zo kan ik negatief en positief bekijken.
en ‘k tel ’t totaal van beide dingen op.
Om zo de uitkomst steeds te vergelijken,
van plus en min in dal en top.

Zo heb ik overzicht van al mijn zegeningen,
ziend de balans van alle goeds en ’t kwaad.
Zoals aan mij de schaal des levens deze dingen,
voor ogen stelt en mij beschouwen laat.
Soms doet de min de plus verdringen,
en heeft bij ’t tellen dan de overhand.
Dan blijkt de pluskant zich  omhoog te wringen,
en heeft die zijde weer de hoogste stand.

Al schommelend gaan plus en min steeds beiden,
een wedloop aan om de uitkomst van ’t getal.
Zij tonen mij de stand van vreugd en lijden,
van hoogtepunten tot het diepste dal.
Eens komt er aan die telling toch een einde,
aan ’t eind van ’t leven makend mijn balans.
Van beiden wordt de hoogste som de omlijnde,
dan blijkt welk krijgt de overwinningskrans.

Dan hoop ik dat de goede God zal tellen
van positief de uitkomst en niet ’t kwaad.
Die ’t negatieve beeld hem laat vertellen
en Zijn gena die uitkomst liefd’vol overslaat.
Om de balans dan voor mij op te maken
en zeggen kind je hebt je best gedaan.
Door Christus mag je in Mijn hemel binnen raken
waar ook voor jou de deuren zullen openstaan.

 

De levensbeker die wij drinken,
gevuld met vreugde en verdriet.
Daarmee gemengd wanneer wij klinken,
dat is de drank die ’t leven biedt.
De smaak van ’t zoet of bitter proeven,
die ’s levens vruchten aan ons schenkt.
Brengt dan weer lach dan weer bedroeven,
waarmee de beker wordt gemengd.

Zo laat het leven ons steeds smaken,
het onderscheid van zoet en zuur.
Die beiden zijn ’t die voor ons maken
’t verschil van menig levensuur.
Ons hart zal voor de vreugde kiezen,
maar kan niet aan ’t verdriet voorbij,
Het leven brengt ons ook verliezen,
beiden zijn als het wisselend tij.

Wij moeten elk de beker legen,
die eenmaal ons is aangereikt.
Totdat in ’s levens voor en tegen,
daarvan de bodem is bereikt.
Tot aan de laatste druppel drinkend,
een weigering wordt niet geduld.
De inhoud van de beker zinkend,
van ’t geen waarmee die was gevuld.
 

In brede stromen vloeit het licht
van uit de hoogte naar beneden.
In gouden banen dat zich richt
tot op de aard’ met rasse schreden.
Het siert haar met een rijke gloed
die al wat leeft zacht laat verwarmen.
Het is het zonlicht wat ons groet
dat zo de wereld gaat omarmen.

De zon lijkt op een gouden munt
maar heeft geen randschrift om te lezen.
Een blik wordt ons zelfs niet vergund
alsof die afkeuring zal vrezen.
Haar vorm is bol en kogelrond
een vuurbal zendend uit haar stralen,
Die zij al eeuwen tot ons zond
en op de aarde neer laat dalen.

Wij blijven in haar licht omvat,
dat zij ons elke dag wil schenken.
Ja elke morgen weer opdat
wanneer haar licht ons weer laat wenken.
Wij door haar schijnsel blij ontwaakt
vrolijk de dag weer gaan beginnen.
Ons weer op ’t werk wat is gestaakt
met nieuwe ijver gaan bezinnen.

Maar er is ook nog ander licht
nog grootser dan de zon laat stralen.
Wat over heel de wereld ligt,
en van Gods liefde laat verhalen.
Het licht van Christus dat er is,
Het licht der wereld dat gekomen.
Om ’t licht in onze duisternis,
vanuit Gods hemel uit laat stromen.

Want ’t licht van zon, sterren en maan
zullen eenmaal voorgoed verdwijnen.
Hun licht kent einde van bestaan
maar ’t licht van Christus dat blijft schijnen.
Dat licht vult eens ’t geheel heelal,
de nieuwe hemel en de aarde.
Die God opnieuw eens scheppen zal
en zijn zal als de schoonste gaarde.

Daarin zullen de bloemen staan
de bomen die God er laat groeien.
Daarin vinden wij ’t nieuw bestaan
in ’t eeuwig licht dat ons blijft boeien.
Dat licht wat Jezus Christus heet
zal ieder kind van God aanraken.
Dat hier alreeds op aarde weet
wat scheppend God zal vervolmaken.

Een nieuwe wereld is beloofd
nadat de oude is vervangen.                          
En d’ oude lichten uitgedoofd
wij met het Christus licht omhangen.
In d’ eeuwigheden vierend feest
geen ziekte en zonde ooit meer kennen
Omdat Gods Woord dat ons geneest
aan ziekte en zonde nooit kon wennen.

Ook zal de dood er niet meer zijn
maar eeuwig licht en eeuwig leven.
Verlost door Christus van de pijn
die ons tot die tijd nog omgeven.
Maar eenmaal komen dag en uur
waarop de tijden zijn voleindigd.
En deze wereld door Gods vuur
voor ons die wachten, wordt beëindigd.

Halsreikend zien wij dan ook uit
naar alle dingen die gaan komen.
Die naar Gods woord en raadsbesluit
vervullen  gaan belofte en dromen.
Zij worden eens tot werkelijkheid
wanneer ons oog ze zal aanschouwen.
Als alles wat God ons bereidt
geschonken wordt aan Zijn getrouwen.

 

 

Ga gezegend blij op weg,
in geloof en vast vertrouwen.
Op de paden die God wijst,
om je toekomst op te bouwen.
Zie niet om maar slechts vooruit,
richt op ’t vaste doel je ogen.
In Gods licht dat je omsluit,
steeds in liefd’ met je bewogen.

Blijf steeds wandelen in Gods licht,
en wijk nimmer van Zijn paden.
Wees steeds op Gods woord gericht
opdat niets je ziel zal schaden.
Laat ’t gebed contactlijn blijken,
waardoor je Gods kracht ontvangt.
Door steeds naar omhoog te kijken,
wat je uit Gods hand verlangt.

     

Het woord dat in ons midden klinkt.
dat hart en ziel ten diepst wil raken.
Is ’t woord waarvan Gods Geest doordringt,
dat God de mens wil zalig maken.
Dit woord dat als een zwaard vaneen,
het kwaad van ’t goede scherp zal scheiden.
Wijst naar een nieuwe toekomst heen
het koninkrijk van Gods verblijden.

Het is dit woord wat ons doortrilt,
en in ons hart blijft resoneren.
Dat ons uit donkere diepten tilt,
opheffen laat naar hogere sferen.
Tot licht en waarheid ons bereid,
waarmee het woord tot ons gekomen.
Ons spreekt van liefde die bevrijdt,
die van Gods toekomst ons laat dromen.

Het is Gods Geest die met Zijn vuur,
de woorden in ons hart wil schrijven.
Hun kracht in onze levensduur,
als lichtend voorbeeld voor ons blijven.
Totdat ons door het woord onthuld,
Gods werkelijkheid ons zal verschijnen.
Als door Zijn woord de tijd vervuld,
het hemels licht ons zal omschijnen.
 

Schenk adem om te leven
schenk licht schenk zonneschijn
Heer kom daar mee omgeven
deel met ons brood en wijn.

Heer wil Uw gaven schenken,
in liefde goed en mild
daarmee ons hart doordrenken
in U de rust Heer vindt.

Schenk aan ons hart Uw vrede
en laat ons daarin gaan
in liefd’ Heer onze schreden
steeds aan Uw handen gaan.

Heer laat Uw Geestkracht bruisen
doorstromen ons gemoed
wegen en paden kruisen
waarop die wordt ontmoet.

Leid Heer ons hart ons wezen
gedragen door Uw Geest
wil hart en ziel genezen
van pijn en angst het meest.

Genees ons ook van kwalen
van ziekten die ons treft
dan zal ons hart verhalen
Uw grootheid die ’t beseft.

Reis met ons door de dagen
reis met ons door de tijd
ons hart blijft aan U vragen,
dat U ons hoedt en leidt.
     
 
 
 

 

Wij die naar Christus heten,
getekend door de doop.
Wij mogen allen weten,
er is voor ons weer hoop.
Het water liet ons wassen,
van onze zonde en schuld,
die op Zijn schouders passen,
aan ’t kruis voor ons vervuld.

Wij zijn met Hem verbonden,
met Vader, Zoon en Geest,
gereinigd van de zonden,
of die nooit zijn geweest.
Wat zou ons anders resten,
als Christus ons niet redt.
Uit d’ hemelse gewesten,
door Gods plan uitgezet.

Gods heilsplan en genade,
Zijn liefde en Zijn trouw.
Waarmee wij overladen, 
spreekt mens Ík houd van jou.
Die liefde laat ons tonen
door ’t water zegenrijk
ons maakt tot dochters, zonen
van ’t komend Koninkrijk.

Wij die naar Christus heten,
God schrijft ons in Zijn hand.
Opdat wij nooit vergeten,
ooit erfgenaam van ’t land.
Het Godsrijk dat zal komen,
vol vrede en vol licht.
Waar aan Gods waterstromen,
Gods tuin geopend ligt.
     
 
 

Ga met ons Heer Uw vaste wegen,
waarop wij veilig mogen gaan.
De weg waarop Uw heil Uw zegen,
ons begeleidt in ons bestaan.
Laat Heer Uw hand van ons niet wijken,
die ons met vaste greep omvat.
Gij die door ’t woord Uw trouw laat blijken,
richtsnoer wil zijn op ’t levenspad.

Als zorg en moeiten ons belagen,
verdriet en pijn ons hart beklemt.
Wil ons dan door de dagen dragen,
weer naar het licht voor ons bestemd.
Heer, wil ons uit het duister tillen,
wat ons bijtijds soms overvalt.
Met licht ons hartsverlangen stillen,
waarin wij zien Heer Uw gestalt’.