Zijn vinger zal een ieder eenmaal raken,
zijn hand voert ons naar ’t diep en donker graf.
En op zijn tijd zal hij een einde maken,
zijn kille hand knijpt dan de levensadem af.
Al wat wij zijn zal dan tot stof verworden,
wanneer wij in de aarde zijn gelegd.
Of zijn als as die door de wind verwaaiend,
nadat de laatste woorden zijn gezegd.

Zijn grauw verschijnen blijft ons hart verschrikken,
want onvermurwbaar onontkoombaar is zijn hand.
Geen overeenkomst blijkt er ooit met hem te schikken,
er is geen spoor van enige genade van zijn kant.
Koel ongenaakbaar is zijn snelle handelen,
wanneer hij feilloos weer zijn keuze heeft gemaakt.
En aan zijn hand het doodsland binnen wandelen,
wanneer zijn vinger ons heeft aangeraakt.

Al wat wij in het leven hier vergaarden,
blijft voorgoed achter bij de allerlaatste grens.
Want niets van ons bezit en wat wij spaarden,
maar dan ook niets, rest ons geen enkele laatste wens.
Zijn komst maakt dat wij gaan met lege handen,
zoals wij kwamen even hulpeloos  arm en naakt.
Wanneer zijn hand verbreekt de laatste banden,
wanneer zijn vinger ons heeft aangeraakt.

Voorbij gaan hier aan ons verleende tijden,
van vreugd en voorspoed, tranen en verdriet.
Het is zijn hand die scheiden en verscheiden,
gelijk ons met het zwarte doodskleed biedt.
Want enkel ’t stoffelijk huis rest, ons gebeente,
wanneer de laatste reis eenmaal is ingezet.
En onze naam als een herinnering in ’t gesteente,
gebeiteld staat wanneer wij in het graf zijn bijgezet.

Maar hij die ons naar ‘t einde toe zal voeren
blijkt in zijn macht door Jezus Christus eens beperkt.
Hij heeft hem eens voorgoed de mond doen snoeren
en die nieuw leven voor ons heeft bewerkt.
Hij is en blijft de hoop op het nieuwe leven
waarvan een ieder mens gelovig dromen mag.
Het wordt aan al Gods kinderen eenmaal gegeven
in Jezus naam die door Zijn dood daarin voor ons voorzag.

     
 
 
 

 

You have no rights to post comments