Er klinkt een stem die zacht blijft roepen,
verzamelend, nodend tot ons komt.
Het is Gods stem die op doet klinken,
wiens nodend roepen niet verstomd.
Want Hij wenst ons tot huisgenoten,
en roept bij name een voor een.
Hij roept de kleinen en de groten,
Zijn roep klinkt duidelijk om ons heen.
Hij spreekt ons aan met liefdewoorden,
Zijn woord is van Zijn hart de tolk.
Ons maken wil tot grote schare,
een blij aan Hem gehoorzaam volk.
Hij wil Zijn heil ons aan doen reiken,
en ons bevrijden van de druk.
En ons bestaan door Hem verrijken,
met licht en vrede en geluk.
Hij wil voor ons de gastheer wezen,
en aan Zijn tafel uitgenood.
Waarop met spijs en goede wijnen,
wij vinden ook het levensbrood.
Een feestmaal wil Hij ons bereiden,
een blijde toekomst die ons wacht.
Met eeuwige vreugde ons verblijden,
en ons verlossen uit de nacht.
Een hemels land wil Hij herscheppen,
om tot Zijn feestzaal in te gaan.
Wie tot Hem komt naar Hem wil horen,
zal naar Zijn woord eeuwig bestaan.
Hen schenkend zal Hij aan hen geven,
al wat Zijn hand heeft voortgebracht.
Maar bovenal het eeuwig leven,
door Hem aan elk ons toebedacht.
Gods roepstem blijft voortdurend klinken,
totdat Hij allen heeft vereend.
Die naar Zijn stem en woord doen horen,
en t’ hemels burgerschap verleent.
Het kindschap van de Hemelvader,
ja kinderen Gods mogen wij zijn.
Met God als onze levensader,
levend in Zijn genadeschijn.