Het zonlicht aan een blauwe lucht,
dat helder vrolijk schijnt.
Zet alles in haar warme gloed,
met gouden glans omlijnd.
Het groene gras dat is gemaaid,
verspreidt haar frisse geuren.
En duizend bloemen in het veld,
staan kleurig blij te fleuren.
Een beekje kabbelt ruisend voort,
dat als een zilveren lint.
Zich slingerend door het landschap wringt,
zacht fluisteren blijft de wind.
Een vroege vogel zingt zijn lied,
meldt blij de nieuwe dag.
En ook de torenklok in ’t dorp,
maakt slaand daarvan gewag.
De wereld is weer zoet ontwaakt,
het leven gaat weer voort.
En ook de haan heeft weer gekraaid,
zijn stem werd weer gehoord.
Alweer een dag wordt toegevoegd,
die wordt ons blij gegeven.
Om daarvoor dankbaar weer te zijn,
dat wij hem weer beleven.
Want elke dag is een geschenk,
dat men van God ontvangt.
Waarop Zijn zegen op ons daalt,
waarvoor Hij zij gedankt.
Want zon en maan en sterrenlicht,
waarmee Hij blijft omgeven.
Zijn voor ons als een trouwe wacht,
als lichtpunt in ons leven.