Nederlandse-gedichten

Gij sluit ons in Uw hart,
schrijft in Uw hand de namen
van al Uw kinderen samen,
met liefd’vol schrift apart.
Zo laat U aan ons weten,
dat wij geborgen zijn.
Ons nimmer zult vergeten,
in zorg en angst en pijn.

Wanneer verdriet ons treft,
en wij door ’t lot geslagen.
Als het zijn hand opheft,
dan wilt U Heer ons dragen.
Door ’t duister laat U lichten,
weer ’t licht wat ons ontbreekt.
Met nieuwe vergezichten,
in glans die niet verbleekt.
 

Er is zoveel gebroken,
er is zoveel kapot.
De wereld lijkt verstoken,
van iedere hulp door God.
Laat Hij de mensheid zinken,
in ’t duister wat er heerst,
of gaat Zijn licht toch blinken,
dat alles overheerst.

Zal er ooit vrede dagen,
waarop de mensheid hoopt.
Die Hem daarom zal vragen,
ziend hoe de tijd verloopt.
Wij naderen de voleinding,
de tekenen zijn klaar.
Gods hand neemt vast de leiding,
Hij maakt de vrede waar!

Alles wat is gebroken,
dat wordt door God geheeld.
Als Hij het licht ontstoken,
ons blijde toebedeelt.
Wij die de dag verwachten,
die ons Gods vrede brengt.
Die heeft Hij in gedachten,
wanneer Hij die ons schenkt.   
 

Uw woord is waarheid, licht en leven,
het is de gids in ons bestaan.
De waarheid zal ons steeds omgeven,
leven en licht om in te gaan.
Want ieder die Uw woord wil horen,
schenkt U het leven en het licht.
Zo wordt een mens opnieuw geboren,
als hij zijn hart naar Uw woord richt.

U laat de waarheid aan hem weten,
die door het woord Zijn geest verlicht.
Om in het licht nooit te vergeten,
dat ’t leven voor de dood niet zwicht.
Maar waarheid, licht en leven wachten,
als deze drie geopenbaard.
Ons leiden door de donkere nachten,
waardoor wij trekken onbezwaard.

Uw waarheid die U ons zult tonen,
in ’t licht dat door ons wordt aanschouwd.
Wij zullen eens in Kanaan wonen,
door ’t woord dat wij hebben vertrouwd.
Daar wordt nieuw leven ons geschonken,
in eeuwig licht wat ons omlijnt.
De vreugdebeker wordt gedronken,
die ’s levens smaak voor ons verfijnt.
 

Mijn ziel blijft naar Uw zoete rust verlangen,
in ’t vredig licht dat U mij hebt beloofd.
Wanneer Gij mij in Uw huis zult ontvangen,
aan mij Uw schatten schenkt die niemand mij ontrooft.

Als hier mijn weg ten einde is gekomen,
Uw hand over mijn ziel zich heeft ontfermd.
Zullen Uw engelen haar dragen tot de stromen,
tot ’t hemelslicht waardoor zij wordt beschermd.

Dan zal ik zien de eeuwig groene weiden,
aan stille wateren door Uw hand geleid.
Om in de lichtglans van Uw groot verblijden,
bij U te leven in door U geschonken heerlijkheid.

En met de engelen die mij daar omringen,
zing ik mijn lied tot Vader, Zoon en Geest.
Ik zal Uw Naam met lof en eer bezingen,
die in Uw licht mijn krankheden geneest.

Wanneer je hart ontmoedigd is
en daarin angst en twijfel sluipen.
Als daar verdriet woont en ’t gemis,
de pijn waarvoor je weg wilt kruipen.
Die ’t leven je ervaren liet,
je stemming maakt terneer geslagen.
Vergeet dan van deze woorden niet,
’t is God die je er doorheen zal dragen.

Soms zijn er tijden moeilijk zwaar,
kun je Gods handelen niet begrijpen.
Maar ondanks dat blijft zonneklaar,
je mag in nood Gods hand steeds grijpen.
Die Hij je voorhoudt en je reikt,
dan heft Hij op en zal je dragen.
Hij spreekt van ’t uitzicht dat er blijkt
en luistert stil naar al je vragen.

Hij houdt je vaak de spiegel voor,
die Zijn gelaat zacht op laat lichten.
En met een fluistering in je oor,
vraagt steeds je oog op Hem te richten.
In tijd van voor- en tegenspoed,
in dagen die je hart benauwen,
want God trekt ’t spoor waarin je voet,
kan voortgaan in het volst vertrouwen.

Op wegen waarop Hij je leidt,
zul je niet struikelen of vallen.
Hij maakt ze vlak en Hij plaveit,
waarop Hij nieuwe vreugd laat schallen.
Want vreugde schenken is Gods doel,
Hij immers heeft steeds ’t heil voor ogen.
Hij schenkt je hart het blij gevoel,
vanuit Zijn liefd’ met je bewogen.

Al treft je ook het zwaarst verdriet,
als tranen uit je ogen springen.
Weet dan ook dat Hij naar je ziet,
je toch weer schenkt Zijn zegeningen.
Die Hij je in ruime mate biedt,
waardoor je hart weer blij kan zingen,
Vergeten dat zal God je niet,
wat jij behoeft, Hij schenkt de dingen.

Blijf maar steeds gaan aan ’s Heren hand,
wiens liefde nooit van je zal scheiden.
Wanneer je trekt door stad en land,
door bossen en langs groene weiden.
Want God wil sieren ’t levenspad,
begaanbaar met de mooiste bloemen.
Maar bovenal onthoudt steeds dat,
Hij blijft jouw kind, Zijn liefste noemen.
     
 
 
 

 

Alles hier gaat voorbij,
de tijd waarin wij leven.
De jaren u en mij,
door God aan ons gegeven.
Alles heeft zijn limiet,
die Zijn hand blijft begrenzen.
Ontvangend wat Hij biedt,
doch niet al onze wensen.

De tijd die voorwaarts snelt,
leert ons de dagen tellen.
Voordat de dood zich meldt
en op ons toe komt snellen.
Wees daarom steeds bereid,
te komen zonder dralen.
Wanneer Gods klok de tijd,
aanwijst, ons thuis te halen.

Niets van wat hier bestaat,
zal immers durend blijven.
Wanneer Gods tijdklok slaat,
die ’t einde zal beschrijven.
Van alles hier op d’ aard’,
wat vergankelijk zal wezen.
Tot Hij ons openbaart
en alles nieuw laat wezen.

Een nieuwe schepping wacht,
waar tijd geen rol zal spelen.
Gods vrede ons gebracht
laat ’t hemels licht ons strelen.
Wat God ons dan aanbiedt,
is in Zijn licht te leven.
Waaraan Hij geen limiet,
geen tijdsbeperk zal geven.
 

Als je ’t soms even niet meer weet,
geen uitweg ziet in je benauwen.
Weet dan dat God je niet vergeet,
op wie je altijd kunt vertrouwen.
Al houdt God Zijn gelaat verborgen,
toch is Hij wezenlijk steeds nabij.
Die met Zijn trouw en liefd’ blijft zorgen,
staat je met raad en daad terzij.

Als je gedachten je vermoeien
en wild doorcirkelen in je hoofd.
Niet stop kunt zetten en je boeien,
door ’t wentelen van je rust berooft.
Probeer dan stil voor God te worden,
en vraag of Hij dat cirkelen temt.
Opdat je hoofd niet meer door horden,
beklemmend weer wordt overstemd.

Kijk in de stilte dan naar binnen,
open je hart en leg God voor.
Hoe je moet handelen en beginnen,
dan schenkt Hij zeker je gehoor.
Hij zal je dan weer wegen wijzen,
waarop je verder voort kunt gaan.
Ontvang Zijn milde gunstbewijzen,
om veilig aan Zijn hand te gaan.

Zinkt soms de grond onder je voeten
en schudt soms heftig je bestaan.
Steeds zul je weer Gods hulp ontmoeten,
die uit de hemel komt vandaan.
God zal je voeten vast doen treden,
opdat je aan geen steen ze stoot.
Hij leidt je gaan met blijde schreden,
God brengt je leven nooit in nood.
 

God die Zijn trouw laat blijken,
en ons Zijn liefde schenkt.
Hij wil ons hart verrijken,
wanneer het overdenkt
en handelen naar Zijn woorden,
Zijn lering en gebod.
Dan leidt Hij ons naar oorden,
waar Hij Zijn vrede stort.

Wij vaak verdwaalde schapen,
Zijn kudde vaak ontvlucht.
Die in het duister slapen,
en voor de wolf beducht.
Hij Herder gaat ons zoeken
en brengt ons veilig terug
Ons op Zijn schouders tillen,
ons dragend op Zijn rug.

Hij zal Zijn kudde tellen,
Zijn schapen één voor één.
Hij blijft aan hen vertellen,
naar Zijn stal gaan zij heen.
Daarheen zal Hij ons leiden
en door Zijn staf gehoed.
Wijdend naar groene weiden,
aan wateren stil ontmoet.
     
 
 

Is er wel leven na de dood,
of blijkt de dood het bittere einde.
Die ’t leven koud en kil besloot,
en dat wat was tot niets verkleinde.

Die vraag komt steeds weer bij elk sterven,
in onze harten naar omhoog.
Is na dit leven doodgaan erven,
Gods heerlijk licht een lust voor ‘t oog.

Of zal het rijk der duisternis,
voor altijd ons in ’t donker hullen.
Omdat er hierna niets meer is,
en twijfel vaak ons hart blijft vullen.

Ja er is leven na de dood,
God heeft aan ons Zijn Woord gegeven.
Immers Gods macht en kracht zo groot,
beloofde nieuw en eeuwig leven.

Al moet men dood en graf doorstaan
eens zal onz’ adem tot God vlieden.
Om in het hemels licht te gaan,
in ’t koninkrijk dat God zal bieden.

De donkere poorten van de dood
waardoor wij eens naar binnen treden.
Zijn grens en doorgang naar de poort,
waar ’t hemelslicht komt aangetreden.

Dat licht dat duisternis verdrijft,
zal ook het doodse zwart verdrijven.
Dat is Gods licht wat ons beklijft,
Licht, eeuwig daglicht dat zal blijven.
 

Wij mogen elke dag opnieuw beginnen
steeds weer met God die hoedt en leidt.
Om in het licht van Zijn beminnen
van onze zonde en schuld bevrijdt.
Met kracht die Hij ons weer wil schenken,
die onze zwakheid sterkt en staalt.
Het is Gods liefdevol gedenken
die doel en levensvreugd bepaalt.

Hoe dikwijls wij ook struikelen en vallen
als weer de zonde ons belaagt.
Vergeving schenkt God aan ons allen,
wie schuld belijdt vergeving vraagt.
God wil ons in de ruimte stellen,
Hij biedt ons steeds een nieuwe kans.
Zijn doelstelling blijft Hij vertellen,
Zijn liefde breekt voor ons de lans.

Genade is wat Hij ons laat ervaren,
Gods hart blijkt ruim Zijn liefde groot.
Het zijn Zijn woorden die verklaren,
dat Hij de Redder is in nood.
Hij legt Zijn zegenende handen,
op onze hoofden liefd’vol neer.
Ja in ons hart mag blij ontbranden,
het liefdevuur voor onze Heer.
     
 
 
 
 

Voorbij gaat het leven, de uren, de tijd,
wij gaan van moment, naar momenten.
Niets blijft bij het oude maar alles verglijdt,
heden, verleden, herinneringsprenten.
De beelden veranderen van dag tot dag
en soms laat gebeuren ons schokken.
Wij proeven ’t verdriet, ’t leed, de vreugde, de lach
en zien hoe de zon ons blijft lokken.

Die brengt aan het leven de kleur en de fleur
en blijft met haar gloed ons verwarmen.
Zij opent de harten van bloemen dat geur
die zij spreiden ons zacht gaan omarmen.
Maar net als wij mensen gaan bloemen voorbij,
die stil na hun bloeitijd verwelken.
Voor iedereen komt eens het einde nabij
en ledig de beker, van ’s levens kelken.

Geniet van het leven van ieder moment
en door liefde ons wandelen leiden.
Laat vrede en rust in uw huis zijn gekend,
met liefde die ’t hart zal verblijden.
Draag zorg voor elkander in vreugd en verdriet,
met warmte en liefde van binnen.
Om in het besef dat het leven ons biedt
een tijd van het elkaar beminnen.

De liefde die blijft want uit God komt zij voort
zij zal nooit vergaan, eeuwig blijven.
De dingen des levens met liefde verwoord,
horen wij in het hart neer te schrijven.
Die woorden die klanken zij maken ons blij,
een hand toegereikt en een arm omgeslagen.
Dat zijn zo die dingen voor u en voor mij
die vreugde ons schenkt in de dagen.
     
 
 
 

 

Nu reis ik getroost want ik ga aan Uw hand
de weg die U voor mij bereidt.
Gij leidt mij en voert mij op weg naar het land,
met door U gevulde tijdeloosheid.
Waar glanzen van ’t hemelse licht mij omstralen,
die U toe blijft strooien uit Uw hand toewerpt.
Met U trek ik voort over bergen door dalen,
totdat voor mijn ogen het uitzicht verscherpt.

Reeds zie ik van ’t land vaag de eerste contouren
hoe dichter ik nader en kom.
Het zien van haar poorten brengt mij in vervoeren
met licht dat blijft komen uit Uw heiligdom.
Ik zal wenden mijn schreden op verlichte paden,
waarop U mij steeds weer voor struik’len behoedt.
Opdat niet mijn voet aan een steen zich zou schaden,
mijn hart en mijn ziel door Uw woorden gevoed.

Uw woord Uw beloften die U mij vervult
in trouw en in liefde gezegd.
Het heil waarmee Gij begenadigd omhult,
een kleed als een loper voor mij uitgelegd.
Geopende deuren die wijd mij ontvangen,
zoals ook Uw armen voor mij weid gespreid.
Mijn ziel laat naar ’t hemelse huis mij verlangen,
waarheen Gij zult voeren waarheen U mij leidt.
     
 
 

Heer wees ons in Uw liefd’ nabij,
opdat ons hart van vreugd’ zal zingen.
Geen mens heeft groter liefd’ dan Gij,
waarmee U Heer ons wilt omringen.
U bent de Herder goed en mild,
die ons in moeiten draagt en tilt,
zult voeren naar Uw stille weiden.
Waar wij aan wateren der rust,
in vreugde en in levenslust,
ons in U Heer verblijden.

Heer Uw nabijheid warm en mild,
Uw zachte stem Uw liefdewoorden
zijn die de onrust in ons stilt
waarmee G’ ons bindt met liefdekoorden.
Uw stille vrede die U schenkt,
waarmee U hart en ziel gedenkt
is een van al Uw milde gaven.
Uw goedheid, ’t licht dat ons omstraalt,
dat uit de hemel nederdaalt
en vrolijk aan komt draven.

Heer heel Uw wezen vol van kracht,
met macht te helen te genezen.
U Heer zij alle lof gebracht,
uit mond en harten opgerezen.
Verwonderd blij zien wij U aan
om ’t wonder dat U hebt gedaan
waardoor ons hart moet juichen.
Hoe U aan ons Uw grootheid toont
de liefde waarmee U beloont
die U ons blijft betuigen.

Heer kies Uw woonplaats in ons hart,
plaats daar Uw troon ons ik moet wijken.
En door Uw hand gezet apart
zodat Uw kracht in ons mag blijken.
U Heer zult onze koning zijn,
van hart en ziel en levenslijn,
dat U zult richten en regeren.
Opdat in ons de liefde woont,
haar warmte en haar lichtvlam toont,
die uit Uw liefde is geboren.

 

Mijn gaan is wandelen aan Gods hand,
van dag tot dag in stil vertrouwen.
Om in Zijn licht dat mij omspant,
Zijn woord, waarop ik vast kan bouwen.
De weg te gaan die Hij mij wijst,
waarop Hij voorgaat en doet leiden.
En dagelijks mij Zijn gunst bewijst,
door steeds mijn hart weer te verblijden.

Zijn liefdegaven die ‘k ontvang,
Zijn trouw waarmee Hij steeds blijft zorgen.
Schenkt Hij mij al mijn leven lang,
en steeds opnieuw bij elke morgen.
Ervaar ik hoe God mij gedenkt,
met rijkelijk uit Zijn hand het goede.
Dat Hij in liefde aan mij schenkt,
beschut, beveiligd in Zijn hoede.

Hij heeft Zijn woning in mijn hart,
is zo nabij, in luisteren, spreken.
Hij deelt mijn vreugden, kent mijn smart,
en laat het mij aan niets ontbreken.
Van wat ik biddend Hem begeer,
daarin laat Hij Zijn liefde merken.
Hij spreidt Zijn gaven voor mij neer,
en met Zijn kracht mij steeds versterken.

In ’t gaan met God vind ik de kracht,
Hij geeft mij steun in donkere tijden.
Het is Zijn hulp die ‘k steeds verwacht,
waarmee Hij mij steeds wil verblijden.
Ja als een Herder is de Heer,
die als een schaap, mij kind blijft weiden.
Hem die ik Vader noem, Hem eer,
door Hem mijn lof steeds toe te wijden.
     
 

Gij Heer het licht in ons bestaan.
Uw lichtglans die ons wil omstralen.
Gij wilt onz’ harten binnen gaan,
Uw vrede daar in nederdalen.

Maak van ons hart Uw woning Heer,
en blijf daarin Uw woorden spreken.
Van heil en zegen telkens weer,
U laat ’t ons Heer aan niets ontbreken.

Uw milde hand schenkt overvloed,
gedenkt ons in wat wij behoeven.
U laat in wat een elk ontmoet,
hem delend van Uw goedheid proeven.

Heer Uw nabijheid liefde en trouw,
daar mogen wij steeds op vertrouwen.
In vreugd’ in leed, in droefheid, rouw,
kunnen wij op Uw woorden bouwen.

U laat niet af wat U begon,
maar U voleindigt door Uw handen
Blijvend te zijn de levens bron,
het zonlicht dat voor ons blijft branden.

Uw licht is eeuwig, dooft nooit uit
en ’t laat de duisternis verdrijven.
Het is dit licht dat ons omsluit,
Uw woord in onze harten schrijven.

Dat ons gevoel en ons verstand
en voeten zich er naar gaan richten.
Om steeds te wandelen aan Uw hand,
die aan ons toont Uw vergezichten.

Steeds nader voert U ons daar heen,
door lichte en door donkere tijden.
Maar nimmer laat U ons alleen,
in alles Heer blijft U ons leiden.

Eens als de tijd zal zijn vervuld,
zult U ’t beloofde Godsrijk tonen.
Wat wij verwachtend met geduld,
om daar voorgoed bij U te wonen.

 

 

Mijn beden stijgen op als wierook voor Gods troon,
die uit mijn hart omhoog ten hemel snellen.
Hem maak ik deelgenoot van wat er in mij leeft
en blijf Hem alles wat mij bezighoudt vertellen.
Mijn vragen en mijn noden leg ik Hem steeds voor,
want al mijn hulp blijf ik alleen van Hem verwachten.
Ik weet God leent aan mij Zijn luisterend oor,
als ‘k tot Hem nader en Hem spreek van mijn gedachten.
Met eerbied op een fluisterend zachte toon.

Met vaste regelmaat zoek ik Gods heilig aangezicht
en in de stilte van mijn hart Zijn antwoord wachten.
Tot ik Zijn stem weer zacht en liefdevol verneem
en ‘k word doorstroomd door Hem met nieuwe krachten.
Want God Hij weet wat voor mijn ziel het beste is
en mijn bestaan omringt Hij met Zijn zegeningen.
Hij is de bron waaruit mij steeds Zijn lafenis
geschonken wordt met al Zijn gaven, goede dingen.
Hij stelt mijn leven steeds weer in Zijn licht.

Hem breng ik dank en eer voor wat ik ontmoet
en met mijn loflied zal ik Gode psalmen zingen.
Want zonder Hem leef ik een leeg en dor bestaan,
Hij laat Zijn liefde mij van dag tot dag omringen.
Want ik mag gaan geleid beveiligd door Zijn hand
en gaan op wegen met Zijn woord dat laat verblijden.
God siert mijn dagen met een blijde glans omrand,
Hij blijft getrouw mij steeds zijn milde gaven wijden,
waarmee ik elke dag opnieuw mee word begroet.
 

Een schreeuw uit de diepten, een kreet in de nacht,
een hartskreet die vraagt om verhoren.
Met tranen en woorden geuit en gebracht,
verwachtend dat God mij zal horen.
Waar zijt Gij, verborgen mijn Heer en mijn God,
hoort U dan mijn smeken niet klinken?
Bent U wel begaan met mijn leven mijn lot,
of laat U m’ in doodsangst verzinken!

’t Is donker, ’t is nacht en geen ster die er blinkt,
geen sprank’ling van licht laat zich vinden.
Totdat op mijn schreeuw in het duister opklinkt,
een stem mij nabij zal  bevinden.
Ik luister, mijn oren en hart zijn gespitst,
mijn oog mag een lichtpunt ontwaren.
De stem die ik hoor is van God, zeer beslist,
die mij aan zich wil openbaren.

Eerst langtijds verborgen maar nu opgemerkt,
laat God van zich merken  zich vinden.
Zijn stem die ik hoor wordt inwendig versterkt
en ik ga niet meer voort, als een blinde.
God bracht in mijn duister mij liefd’vol Zijn licht,
Zijn lamp voor mijn voet laat Hij schijnen.
Ik heb nu mijn oog op Gods fakkel gericht,
waarvan ’t licht nimmermeer zal verdwijnen.

Ik wandel in ’t licht en ik ga met de Heer,
Zijn arm voel ik zacht om mijn schouder.
Hij troost en bemoedigt mij zachtjes steeds weer
en mijn hart wordt verwarmd en niet kouder.
Want d’ angstschreeuw verstilde, de angst uitgeband,
God zelf schiep weer ruimte om te leven.
Ik loop langs het pad als een kind aan Zijn hand,
door gena, liefde en trouw steeds omgeven.

Wat geen mens mij ontsteelt is mijn band met de Heer,
wetend dat niets van Zijn liefd’ mij kan scheiden.
En die liefd’ mij vertrouwelijk steeds dagelijks weer,
op de weg die God wijst mij wil leiden.
Want Gods hand houdt mij vast, wat ook om mij geschiedt,
en mijn hart zal niet bang zijn of vrezen.
Als mijn oog maar gericht steeds op God, op Hem ziet,
dan laat God zich steeds mijn helper wezen.

Want in liefde en in trouw en in geloof en gebed,
zal ik d’ opdracht van God gaan volbrengen.
In mijn handel en wandel op ’t woord steeds gelet,
wat mij kalmt’ rust en vrede zal  brengen.
In mijn dagelijkse strijd om een menselijk bestaan,
moet strijd en veel moeiten geleverd.
Maar Gij zegt mij; Laat hier je lasten maar staan
en je moeiten aan Mij uitgeleverd.
 

Verdriet wordt ons in ’t leven niet bespaard,
want ieder mens krijgt vroeg of laat er mee te maken.
Als ziekte of dood en tegenslag ons leven raken,
of als geweld verdrijven laat van huis en haard.

Ons leven hier kent naast verdriet ook vreugd,
en die het leven moeite waard maakt om te leven.
Die wisselend in het bestaan ons doet omgeven,
het zijn de vreugden die ons mensenhart verheugt.

Hoe hard de hand van ’t lot ons soms ook slaat,
toch zal de vreugde steeds de overhand weer krijgen.
Als wij  het geschenk daarvan aan onze ketting rijgen,
de vreugden tellende als parels naar hun maat.

Verdriet en vreugd, zijn niet elkaar gelijk,
maar net als goed en kwaad, elkanders tegenpolen.
Die zoals wieken draaiend rondgaand aan de molen,
elkaar afwisselend volgen zonder ooit bereik.

Het is Gods hand die beiden voor ons  scheidt,
al laat Hij soms verdriet en vreugde samenvallen.
Maar eenmaal zal voorgoed de vreugde schallen,
die Hij ons in Zijn liefde rijkelijk bereidt.
 

Kom met Uw licht en majesteit,
Heer in ons leven binnen.
Wees met Uw liefde Heer bereid,
Uw heilswerk te beginnen.
Heel de gebrokenheid het leed,
die mensen houdt gevangen.
Maar laat Uw woord dat leven heet,
ons naar Uw heil verlangen.

Heer richt voor ons de tafel aan,
waaraan wij U ontmoeten.
Waar brood en wijn als teken staan,
van liefde en begroeten.
Gij schenkt ons in het brood , de wijn,
waarmee G’ ons wilt versterken
’t Bewijs van Uw aanwezig zijn,
Uw zorg Uw liefdewerken.

Gij Heer die onze schuld vergeeft,
Gij hebt voor ons gedragen.
De zondenlast die aan ons kleeft
en droeg het kruis de plagen.
Gij hebt ons van de dood bevrijd,
wij mogen eeuwig leven.
Het wordt ons door Uw hand bereid,
in liefde aan ons gegeven.
 

Hoe zal het leven aan de andere zijde zijn,
als wij de grens van tijdelijk naar eeuwig overschrijden?
Wat wacht ons achter deze scheidingslijn,
als wij van ’t aardse leven zullen moeten scheiden?
Wanneer de dood aan alles hier een einde maakt,
van wat ons bindt en onze handen deed bewerken.
Zijn kille hand ons eenmaal koud heeft aangeraakt,
ons oog zich sluit wat zullen wij dan merken?

Ons lichaam gaat zijn laatste gang naar ’t graf,
waar het ter ruste wordt gelegd in donkere aarde.
En alles wat dit aardse lichaam eens omgaf,
verliest zijn glans en menselijke waarde.
Maar wij die geloven in het Goddelijke woord,
wij weten dat de dood het einde niet betekent.
Maar dat als eenmaal Gods bazuin zal zijn gehoord,
voor immer met de dood zal worden afgerekend.

Als onze ziel het aardse lichaam eens verlaat,
heft God die op, naar hemelhoogten dragend.
En door Zijn hand in God gewijde staat,
geborgen in het licht dat helder dagend
de kern van ons bestaan in liefde omsluit,
waarin zij wacht op dingen die gaan komen.
Tot op de dag waarop naar Gods besluit,
de doden niet meer in hun graven zullen dromen.

Maar God hen opwekt door de klank van de bazuin
en ziel en lichaam als vernieuwd worden verbonden.
Als aarde en hemel wordt herschapen tot een tuin,
waar slechts Gods licht regeert aan allen toegezonden.
Want ieder die in Christus eens ontsliep,
zijn naam heeft God voor eeuwig in gedachten.
Die weet al lijkt de doodslaap nog zo diep,
dat ’t eeuwig leven hem eens staat te wachten.

Met velen zullen wij eens ’t heilsland binnengaan
en door haar poorten de hemelstad betreden.
Dan krijgen wij van God de witte klederen aan
en hoort de dood voor eeuwig tot het verleden.
Een nieuw verheerlijkt lichaam dan ons deel
en onze ziel bevrijdt van alle smetten.
Alles herschapen tot een schoon geheel,
in het stralend licht waarin God alles zal gaan zetten.