Dit lied moet altijd weer gezongen,
op d’ aarde en in d’ eeuwigheid.
De grootheid van Gods naam bezongen,
Zijn liefde en trouw, die hoedt en leidt.
Wiens woord de wereld heeft geschapen,
de mens, met al wat rond hem leeft.
Hij onze wachter, zal nooit slapen,
die met Zijn zorg ons steeds omgeeft.
Ons lied van dank en vreugd moet klinken,
steeds weer herhalend brengend, d’ eer.
Tot God die ’t licht is wat blijft blinken,
Hij is van alles Schepper, Heer.
Laat nu ons lied met harp en snaren,
opklinken saam met trom en fluit.
Laat hart en ziel aan Hem verklaren,
de lof die daaruit zingend spruit.
Wil God Uw Heer met liefde dienen,
die ons het levenslicht eens gaf.
Genade die wij niet verdienen,
maar naar Zijn woord de zondestraf.
Die Jezus Christus heeft gedragen,
Zijn Zoon die voor ons stierf aan ’t kruis.
Hij die verdroeg de pijn de slagen.
Hij die de Weg is naar Gods huis.
God wil ons hart met blijdschap vullen,
gevuld met zegen is Zijn hand.
Waarmee Hij dagelijks blijft omhullen,
als wij Hem brengen d’ offerrand.
De beden die als reukwerk stijgen,
tot in het licht van ’s hemels troon.
Daarop zal Hij Zijn oor dan neigen,
in Naam van Vader, Geest en Zoon.
melodie Psalm 118