Nu reis ik getroost want ik ga aan Uw hand
de weg die U voor mij bereidt.
Gij leidt mij en voert mij op weg naar het land,
met door U gevulde tijdeloosheid.
Waar glanzen van ’t hemelse licht mij omstralen,
die U toe blijft strooien uit Uw hand toewerpt.
Met U trek ik voort over bergen door dalen,
totdat voor mijn ogen het uitzicht verscherpt.
Reeds zie ik van ’t land vaag de eerste contouren
hoe dichter ik nader en kom.
Het zien van haar poorten brengt mij in vervoeren
met licht dat blijft komen uit Uw heiligdom.
Ik zal wenden mijn schreden op verlichte paden,
waarop U mij steeds weer voor struik’len behoedt.
Opdat niet mijn voet aan een steen zich zou schaden,
mijn hart en mijn ziel door Uw woorden gevoed.
Uw woord Uw beloften die U mij vervult
in trouw en in liefde gezegd.
Het heil waarmee Gij begenadigd omhult,
een kleed als een loper voor mij uitgelegd.
Geopende deuren die wijd mij ontvangen,
zoals ook Uw armen voor mij weid gespreid.
Mijn ziel laat naar ’t hemelse huis mij verlangen,
waarheen Gij zult voeren waarheen U mij leidt.