Nederlandse-gedichten

Heer sla Uw armen om mij heen,
dan voel 'k mij veilig en geborgen.
Komend met vreugde en geween,
wetend dat U voor mij zult zorgen.
De weg alleen is mij te zwaar,
en zonder U niet te volbrengen.
Dat speel ik Heer alleen niet klaar,
als 'k mij door U niet thuis laat brengen.

U weet van vreugde en verdriet,
U weet van hoogten en van dalen.
Uw liefd' en troost vergeet mij niet,
bij U kan ik mijn hart ophalen.
Daar vind ik vrede, vind ik rust,
daar krijg ik antwoord op mijn vragen.
En wordt mijn diepste pijn gesust,
verkrijg ik hulp mijn kruis te dragen.

Door U Heer wordt mijn pad verlicht,
Uw hand zal mij de weg steeds wijzen.
Naar 't land dat in de verte ligt,
dat voor mijn ogen op zal rijzen.
Ik weet mij door Uw hand bewaard,
en door Uw woorden steeds gezegend.
Uw liefde steeds aan mij verklaard,
waarmee U mijn bestaan bejegend
Justus A. van Tricht

Krassen op je ziel,
kerven van het leven.
Diep verborgen pijn,
daarin opgeschreven.
Stil geschreide tranen,
druppelend van verdriet.
Enkel God de Vader,
is het die ze ziet.

Krassen op je ziel,
breuken, vouwen, scheuren.
Diep verborgen pijn,
gedeukte hartedeuren.
Stil geschreide tranen,
druppelend van verdriet.
Enkel God de Vader,
is het die ze ziet.
Justus A. van Tricht

Kom maar met je tranen,
kom maar met je pijn.
Kind Ik zal er wezen,
en er voor je zijn.
Tranen zal Ik drogen,
wonden sluit Ik toe.
Ik zie het in je ogen,
je bent van 't strijden moe.

Kom maar met je zorgen,
kom maar met je last.
Alles wat aan moeiten,
hoog ligt opgetast.
Kind Ik zal je helen,
van je diepe smart.
En je toebedelen,
weer een vrolijk hart.
Justus A. van Tricht


God ziet met tranen in Zijn ogen,
op onze kleine wereld neer.
Waar wij een puinhoop van doen maken,
per dag steeds weer een stukje meer.
Hoe wij de aarde doen vervuilen,
en heel Zijn schepping wordt besmeurd.
In stilt' doet Hij daarover huilen,
van wat er elke dag gebeurd.

Maar 't gaat ook om ons samenleven,
waaraan ontzettend veel mankeert.
Wij naar Zijn woorden niet meer streven,
die Hij ons voorhoudt en ons leert.
Veel mensen willen niet meer weten,
van 't geen aan ons is uitgelegd.
En willen liever God vergeten,
zij zijn niet meer aan Hem gehecht.

God ziet hoe liefdeloos wij leven,
gaand acht'loos aan Zijn woord voorbij.
Dat Hij de mensheid heeft gegeven,
en nog steeds geldt voor u en mij.
Hij ziet ons meer en meer verkillen,
verwording van ons aards bestaan.
Zijn Vaderhart doet er van trillen,
dat wij Zijn woord niet meer verstaan.

Hij ziet ons gaan met lede ogen,
en voelt van binnen diep de pijn.
Maar blijft ondanks met ons bewogen,
omdat wij toch Zijn kinderen zijn.
Hij hoopt dat wij ons weer bekeren,
massaal weer tot Hem zullen gaan.
Misschien zal eens het tij pas keren,
't water ons aan de mond zal staan.

In liefd' blijft Hij met ons bewogen,
afwachtend op wat komen gaat.
Hij volgt ons met Zijn trouwe ogen,
waarmee Hij ons steeds gadeslaat.
't Is nog genadetijd gebleken,
en voor een terugkeer niet te laat.
Maar eenmaal is de tijd verstreken,
als Gods klok twaalf slagen slaat.
Justus A. van Tricht

Wees bereid een hand te reiken,
aan een lijdend medemens.
En daarvoor je hart te openen,
zijnd Gods opdracht en Zijn wens.
Laat je voeten tot hem snellen.
luisterend met ontvankelijk oor.
Wat hij aan je wil vertellen,
vragend aandacht en gehoor.

Vreugde zal 't aan beiden geven,
als je aan Gods woord voldoet.
En je inzet voor je naaste,
die je op je weg ontmoet.
God de Heer Hij zal je lonen,
als je Zijn gebod volbrengt.
Zegen zal Hij je betonen,
als je anderen liefde schenkt.
Justus A. van Tricht


Geen andere handen dan de onze,
geen andere voeten om te gaan.
Heeft God in onze harde wereld,
in ons gebroken voortbestaan.
Die handen kan Hij slechts gebruiken,
om steeds te werken aan herstel.
Die voeten zullen gaan op wegen,
naar mensen zittend in de knel.

Wij zijn 't verlengstuk van Gods wensen,
wij moeten het in 't leven doen.
Hij heeft Zijn opdracht ons gegeven,
werkend aan vrede en verzoen.
Maar liefde moet steeds zijn het streven,
met geloof en hoop als 't hoogste doel.
Dan wordt al 't andere ons geschonken,
wat geeft aan 't hart een goed gevoel.

Geen andere handen dan de onze,
heeft God beschikbaar voor Zijn plan.
Geen andere voeten die zich richten,
dat het op aarde anders kan.
Laat ieder van ons dan beseffen,
wat hij te doen heeft hier op aard.
Gods Koninkrijk te laten komen,
dat daardoor eenmaal wordt ontwaart.

Sla dan de handen maar in enen,
richt hart en ziel wat is beloofd.
Dan gaan eens d' hemeldeuren open,
en zien wij waarin is geloofd.
Ons handelen zal God af gaan sluiten,
komt met Zijn heil ons tegemoet.
Vervullend legt Hij Zijn beloften,
in onze hand, voor onze voet.
Justus A. van Tricht

Heer, leer ons hart toch te vergeven,
het kwaad wat ons is aangedaan.
Opdat wij in de ruimte leven,
naar 't woord Heer op Uw wegen gaan.
Heer, leer ons niet te blijven hangen,
aan de kwetsuren onzer ziel.
Maar laat in ons het hartsverlangen,
vergeving zijn waarvoor elk kniel.

Laat niet verbittering ons schaden,
maar liefde onze drijfveer zijn.
Zoals U Heer in Uw genade,
vergevend ook voor ons wilt zijn.
Leer ons dan zo elkaar bevrijden,
dat niemand onder schuld gebukt.
Voortaan moet leven en zal lijden,
maar dat door liefd' vergeven lukt.
Justus A. van Tricht

Ik kende hem al vele jaren,
als een verschoppeling van de straat.
Sjofel gekleed met grijze haren,
met blik die op oneindig staat.
Hij liep per dag dezelfde route.
door 't drukke centrum van de stad.
En richtte naar 't café zijn voeten,
waar hij soms wat verpozing had.

't Leger des Heils zijn vaste stekje,
daar was hij dagelijks vaste klant.
Gezeten op zijn eigen plekje,
met een kop koffie in zijn hand.
Hij was in 't leven vastgelopen,
misbruikt en door veel tegenslag.
Geen toekomst lag meer voor hem open,
slechts 't cirkelend rondgaan door de dag.

Het geloof had hij reeds afgezworen,
dat vond hij enkel lariekoek.
God laat toch nooit iets van zich horen,
komt bij mij echt niet op bezoek.
Hij was ook niet te overtuigen,
dat God hem liefhad en hem riep.
En zich naar hem deed overbuigen,
als hij alleen zijn rondjes liep.

Hij had geen vast doel meer voor ogen,
hij was vermoeid en uitgeblust.
Zijn goedheid had hem vaak bedrogen,
vergaan was hem de levenslust.
Het leven was een sleur geworden,
waarin de afleiding ontbrak.
Hij waste enkel soms de borden,
in 't hem geboden onderdak.

Maar rust nog duur deed hij niet kennen,
hij vluchtte steeds weer naar de straat.
Hij kon het binnen maar niet wennen,
en poetste dagelijks weer de plaat.
Dan zag ik hem op vaste tijden,
weer kris kras door de straten gaan.
Want echt contact deed hij vermijden,
sloot zich bij mensen moeilijk aan.

Op zaterdag om kwart voor achten.
viel Arie op zijn ronde neer.
't Was God die op hem stond te wachten,
zijn rondgang bleek de laatste keer.
Op straat is Arie toen gestorven,
met enkele mensen om zich heen.
Waar hij zo lang heeft rondgezworven,
als mens vereenzaamd en alleen.

Na 't weekend op de maandagmorgen,
werd mij zijn heengaan toen vermeld.
Zou God nu voor die stakker zorgen,
waarmee het zo slecht was gesteld?
Geschokt was ik door dit gebeuren.
de straat voor Arie was zijn thuis.
Heeft God hem werkelijk op doen beuren,
en hem gedragen naar Zijn huis?

Van d' armen heeft men hem begraven,
en op zijn graf rust zelfs geen steen.
Hier rust hij stil na al zijn draven,
zoals op straat, ook weer alleen.
Hij was voor menigeen bekende,
maar niemand die echt om hem gaf.
Hij stierf op straat in zijn ellende,
vond eindelijk rust in 't donker graf.
Justus A. van Tricht

Tot leven gewekt,
het licht weer ontdekt.
De vreugde der kleine dingen.
Een stralende zon,
met de Heer als mijn bron.
Wiens liefde mij trouw blijft omringen.
Justus A. van Tricht

Ik kan geen woorden bij mijn tranen vinden,
niet bij 't verdriet, niet bij de pijn.
Het uitzicht doen zij mij verblinden,
hun stroom doet haast oneindig zijn.
Ik laat hen gaan in 't eind'loos groeien,
ik weet dat God mijn Heer ze stilt.
En velen in Zijn hand laat vloeien,
die Hij mij voorhoudt, opgetild.

De Heer zal al de tranen van mij sparen,
Hij zal ze tellen, een voor een.
En in Zijn glazen kruik voor mij bewaren,
vergeten zal Hij van mijn tranen geen.
Eens op een dag zal Hij de druppels maken,
tot parels die Hij leggend in mijn hand.
Door mij verwonderd aan laat raken,
als een geschenk van liefde van Zijn kant.
Justus A. van Tricht

Wij keken in de diepten neer,
van 't graf waarin je kist zal rusten.
Je lichaam hier, ziel bij de Heer
In vreugd aan 's hemels schone kusten.

Een steen dekt straks je rustplaats toe,
je naam staat in graniet geschreven.
Maar jij ging naar je Heiland toe,
om bij Hem eeuwig voort te leven.

Je hebt je taak op aard volbracht,
en hoeft voor niemand meer te zorgen.
Je bent door Jezus opgewacht,
voor altijd in het licht geborgen.
Justus A. van Tricht


Hij is het die ons vrede brengt,
wiens liefdewoord steeds klinkt.
De Heer die ons genade schenkt,
op elke dag die blinkt.
Hij strekt Zijn handen naar ons uit,
en roept een ieder Kom!
Zie naar de toekomst recht vooruit,
verheugd, en zie niet om.

Hij zal ons leiden naar het land,
bevrijd van aardse druk.
Naar Zijn belofte die gestand,
schenkt 't hemelse geluk.
Laat ons dan volgen Jezus, Heer,
met Hem op weg te gaan.
Om komend in die blijde sfeer,
recht op de hemel aan.
Justus A. van Tricht
Eens proeven wij de eeuw'ge dagen,
Gods eeuwig licht blijft ons nabij.
Waarin wij leven en gedragen,
aan 't aardse tijdsbestek voorbij.
De hemelvreugde zullen kennen,
't geluk dat alles overstemt.
Wat wij tot in het diepst erkennen,
nooit meer door zonde en schuld beklemd.

Verlost te zijn van moeite en zorgen,
dat is het uitzicht wat ons wacht.
Voor altijd bij de Heer geborgen,
en nooit meer d' aardse donk're nacht.
Maar opgetild tot hogere sferen,
Gods liefde die ons eeuwig draagt.
Met Vader, Zoon en Geest verkeren,
voor altijd bij hen thuis gevraagd.

Wij zullen eens het heil aanschouwen,
wat boven onze kennis troont.
Maar gelovig op Gods woord vertrouwen,
dat Hij met zaligheid ons loont.
Een schitterend schouwspel voor onz' ogen,
is ons beloofd aan ons gemeld.
Wanneer de Heer ons laat verhogen,
toont wat in 't vooruitzicht is gesteld.
Justus A. van Tricht


Zie het helder licht dat stralend,
spreidend zich over d' aarde uit.
Van Gods heil aan ons verhalend,
't morgenrood heeft ingeluid.

Zie de dag des Heren komend,
met door goud omringde krans.
Helder blinkend licht dat stromend,
overweldigend haar glans.

Want de duisternis zal wijken,
't licht dat alles overwint.
Staat aan 'd horizon te prijken,
't licht van 's Heren koningskind.

Dat gekomen in de wereld,
als een lichtend licht op d' aard.
Op die dag al 't duister brekend,
al Gods kinderen vergaart.

Met die grote dag op handen,
naar een toekomst met de Heer.
Blijft ons hart verlangend branden,
tot Zijn Koninkrijk daalt neer.

Houdt uw lichten daarvoor brandend,
gaand' Hem juichend tegemoet.
Als Hij neerdaalt op de wolken,
ons met liefd' en heil begroet.

't Wachten zal niet lang meer duren,
want de teek'nen wijzen klaar,
Ons rest nog de laatste uren,
tot weerklinkt : De Heer is daar!
Justus A. van Tricht

De dag zal eenmaal komen,
dat wij door God verlost.
Het Godsrijk in gaan stromen.
wat zoveel heeft gekost.
Aan liefde en erbarmen,
aan tegenstand en strijd.
Tot God ons in Zijn armen,
het eeuwig heil bereid.

Gods liefd' zal overwinnen,
het kwade, door Zijn kracht.
Elk wordt door Gods beminnen,
met heerlijkheid bedacht.
Tranen, zijn dan vergeten,
de moeiten, zorg en pijn.
Waarvan wij niet meer weten,
omdat ze er nooit meer zijn.
Justus A. van Tricht

Melodie: L.v.d.K 427

Gij hebt voor ons het kruis gedragen.
verdragen alle spot en hoon.
Vernedering en alle slagen,
de spijkers en het zondaarsloon.
Maar Gij Heer hebt U niet verweerd,
niet tegen de Romein gekeerd.

U koos om voor ons Heer te sterven,
en bent de zware weg gegaan.
Die ons het leven laat beërven,
U liet U aan het kruishout slaan.
Men hief U aan het kruis omhoog
ten schand voor aller oog.

Gij hebt Uw leven weggegeven,
men heeft U als een lam geslacht.
Uw sterven schonk aan ons het leven,
en hebt dit offer opgebracht.
Nu is de dood geen eindpunt meer,
maar eeuwig leven met U Heer.

Want U bent uit de dood verrezen,
en uit het graf weer opgestaan.
Nu hebben wij niets meer te vrezen,
wij mogen in Gods daglicht staan.
Door 't lijden, dood is ons bereid,
de weg naar eeuw'ge zaligheid.
Melodie lied 440 L.v.d.K
Justus A. van Tricht


God heeft zich in liefde met mensen verbonden,
Hij laat hen niet zinken in moeiten en schuld.
Hij is de Genadige die onze zonden,
vergeeft door het kruis dat Zijn Zoon heeft geduld.
Zijn offer zal immers de weg weer bereiden,
naar 't huis van de Vader Zijn hemelse sfeer.
Waar Jezus ons allen naar toe zal geleiden,
als wij Hem aanvaarden als Redder en Heer.

De dag zal eens komen van jubelen en juichen,
als wij als verlosten Gods Rijk binnengaan.
En ieder zich knielend voor Zijn troon zal buigen,
Hem dankend en erend voor wat is gedaan.
Dan zullen wij blijde met d' engelen zingen,
en klinkt in de heem'len het Gloria door.
Geprezen wordt God om Zijn machtige dingen,
meerstemmig door allen, eendrachtig in koor.
Justus A. van Tricht

't Levensschip lijkt op een botter,
varend op de levenszee.
Soms verloopt de reis wat vlotter,
maar soms zit het ook niet mee.
Vechtend met de elementen,
vaart het op de haven aan.
Waar 't zijn steven heen doet wenden,
om voor anker eens te gaan.

Van dit scheepje ben je schipper,
staande aan het roer met God.
Hij bewaart je voor de slipper,
van je koers en levenslot.
Klippen laat Hij je omzeilen,
loodst je tussen rotsen door.
Hij bepaalt het veilig reilen,
en Hij legt het doel je voor.

Als je steeds die koers blijft houden,
kom je eens in de haven aan.
Veilig en door Hem behouden,
hoe hoog golven vaak ook slaan.
Eenmaal mag je af gaan meren,
als de haven is bereikt.
En het land van hoger sferen,
met een vreugdvol oog bekijkt.
Justus A. van Tricht


Hij wil niet dat jij Christus dient,
zal alles doen om te voorkomen.
Eens 's hemels zaligheid verdient,
in weiden rustend, aan haar stromen.
Om trekkend je bij Hem vandaan,
je Gods beloften te ontnemen.
Hij wil je geloof in stukken slaan,
je als 't hem lukt voor zijn rijk claimen.

Ga nimmer op zijn woorden in,
ook niet op al zijn stil gefluister.
Weet dat zijn doel is en zijn zin,
je laten leven in het duister.
Zijn woorden klinken vaak zo mooi,
met valse schijn doet hij verleiden.
Zijn woorden klinken mooi op toon,
wees wijs en doe hem steeds vermijden.

Richt slechts je hart op Jezus Heer,
en blijf hem dag en nacht verbeiden.
Dan overwin je telkens weer,
als Hij je aan Zijn hand zal leiden.
Geen kwade macht die overwint,
je bent in Christus toch geborgen.
Weet je door Hem geliefd bemint,
Hij zal beschermend voor je zorgen.
Justus A. van Tricht




Eens zul je door het doodsland gaan,
van zwarte schaduw en spelonken.
Op weg zijnd naar je nieuw bestaan,
dat in de verte ligt te lonken.
Je oog zal zien het vonkend licht
aan 't eind van 't pad dat staat te glitteren.
Om wandelend aan Jezus hand,
de eeuwigheid blij zien te schitteren.

Je moet eerst door de doodsrivier,
voordat je in dat land zult komen.
Om komend daar gaande van hier,
te worstelen door haar waterstromen.
Maar weet er zal daar zijn die hand,
die altijd je deed voortgeleiden,
Die trekt jou veilig op de kant.
en zal je door het doodsland leiden.

Door hemelvensters straalt het licht,
God zet haar vensters voor je open.
Je wordt uit 't duister opgericht,
mag nu de hemel binnenlopen.
De Heer maakt Zijn beloften waar,
je kunt op elk woord van Hem bouwen.
Hij schenkt je met een weids gebaar,
Zijn heil waar op jij mocht vertrouwen.
Justus A. van Tricht