op onze kleine wereld neer.
Waar wij een puinhoop van doen maken,
per dag steeds weer een stukje meer.
Hoe wij de aarde doen vervuilen,
en heel Zijn schepping wordt besmeurd.
In stilt' doet Hij daarover huilen,
van wat er elke dag gebeurd.
Maar 't gaat ook om ons samenleven,
waaraan ontzettend veel mankeert.
Wij naar Zijn woorden niet meer streven,
die Hij ons voorhoudt en ons leert.
Veel mensen willen niet meer weten,
van 't geen aan ons is uitgelegd.
En willen liever God vergeten,
zij zijn niet meer aan Hem gehecht.
God ziet hoe liefdeloos wij leven,
gaand acht'loos aan Zijn woord voorbij.
Dat Hij de mensheid heeft gegeven,
en nog steeds geldt voor u en mij.
Hij ziet ons meer en meer verkillen,
verwording van ons aards bestaan.
Zijn Vaderhart doet er van trillen,
dat wij Zijn woord niet meer verstaan.
Hij ziet ons gaan met lede ogen,
en voelt van binnen diep de pijn.
Maar blijft ondanks met ons bewogen,
omdat wij toch Zijn kinderen zijn.
Hij hoopt dat wij ons weer bekeren,
massaal weer tot Hem zullen gaan.
Misschien zal eens het tij pas keren,
't water ons aan de mond zal staan.
In liefd' blijft Hij met ons bewogen,
afwachtend op wat komen gaat.
Hij volgt ons met Zijn trouwe ogen,
waarmee Hij ons steeds gadeslaat.
't Is nog genadetijd gebleken,
en voor een terugkeer niet te laat.
Maar eenmaal is de tijd verstreken,
als Gods klok twaalf slagen slaat.