Nederlandse-gedichten

Als jij geen raad meer weet
kapot, moe en verslagen.
Door ’t aangebrachte leed
dan mag je God hulp vragen.
Kniel dan maar voor Hem neer
vertel Hem van jouw noden.
Vertrouw dat door de Heer
Zijn hulp je wordt geboden.

Als God gevouwen handen,
gebogen knieën ziet.
In ’t hart de vragen branden
die jij als mens Hem biedt.
Dan luistert God geduldig
je woorden een voor een.
Die je tot Hem veelvuldig
mag uiten met geween.

Al is God hoog verheven
Vader ziet op je neer.
Want Hij zal aan je geven
een hart vol vredessfeer.
Je komt ’t verdriet te boven
doordat de Heer je helpt.
En jij er in mag geloven
dat Hij je wonden stelpt.

Leer je naaste accepteren
en aanvaarden zo hij is.
Hem als mens niet af te weren
uit jouw oogpunt om ’t gemis
dat je bij hem moest ontdekken
toon hem dat hij wordt aanvaard.
Liefde voor hem op te wekken
en die ook aan hem verklaart.

Leer als met Gods blik te kijken
naar je naaste medemens.
Laat je liefde voor hem blijken
en vervul daarmee Gods wens.
Waardevol zijn in Gods ogen
alle mensen stuk voor stuk.
En Hij is met elk bewogen
wenst een leven van geluk.

Als een parel blijken mensen
elk afzonderlijk in Zijn hand.
God komt met Zijn beste wensen
tot ons uit het hemelland.
Lege handen wil Hij vullen
jij bent ook door God bemind.
Gaven wil Hij je onthullen
zoals Hij die ’t beste vindt.

Immers van God kun je leren
Hij die jou ook accepteert.
Ook je naaste te accepteren
zoals ’t woord van God je leert.
Hem waar nodig is te dragen
in de liefd’ als ’t moeilijk is.
En aan God de wijsheid vragen
leiding vragen in ’t gemis.

Mijn kind Ik zal je nooit vergeten.
Jouw naam staat in Mijn hand gegrift.
Ik wil je hierbij laten weten,
daarin met onuitwisbaar schrift.
Ja al de namen van Mijn kind’ren,
staan opgetekend in Mijn hand.
Niets zal de toegang je verhind’ren,
eens in te gaan in ‘t Vaderland.

Het is Mijn hand die je wil leiden,
naar ‘t reisdoel dat dit leven kent.
Het is Mijn hand die tot bevrijden,
wil zijn totdat je thuis eens bent.
Want niets ter wereld kan je scheiden,
van al Mijn liefde jouw bereid.
Mijn liefde schenk Ik tot verblijden,
Mijn trouw tot in der eeuwigheid.

Met goud en zilver komt men niet de hemel binnen
want aardse rijkdom wordt voor d’ hemelpoort geweerd.
Men kan er in de hemel ook niets mee beginnen
in  de kerk verteld en door Gods Woord geleerd.
Want wie met goud en zilver dacht God om te kopen
wordt al bij voorbaat door God zelf teleurgesteld.
Als Hij vermeldt dat niemand zo kan binnenlopen
die niet tot Jezus' volgeling wordt geteld.

Slechts door genade Gods kan pas een mens betreden
de plaats die als de hemel staat ons welbekend.
Geen mens op aard’ bereikt Gods eeuwigheden
als hij niet Jezus Christus als zijn Heer erkent.
Wie opziet naar het kruis waar aan Hij heeft gehangen
en daarbij neergeknield zich aan de Heiland geeft.
Die mens ervaart naar Gods beloft’ ’t verlangen
dat Hij eenmaal voorgoed met Christus leeft.

Want Jezus zal voor elk de hemelpoort ontsluiten
waardoor wie Hem erkent hem ook mag binnengaan.
En ieder mag zijn grote vreugd dan uiten
als hij Gods hemelschatten daar ziet staan
Die zijn veel rijker dan een grote schat op aarde
die aangetast door roest en mot vergaat.
De hemelschat van God die houdt zijn waarde
want die schenkt God beminden met een ruime maat.

Liefde is elkander dragen,
elke dag een leven lang.
Liefdevol elkaar verdragen,
levend in Gods welbehagen.
Liefde is aandachtig luist’ren,
warme woorden spreken, fluist’ren.
Liefde dat is geven, delen,
met elkaar bewogen zijn.

Liefde is elkaar beminnen,
elke dag een leven lang.
Liefdevol zoekend naar wegen,
en elkander zijn tot zegen.
Liefde dat is ook vergeven,
dat wat mis ging in het leven.
Liefde is de hand toe reiken,
daar aan wand’len in ‘t bestaan.


Ik vecht mij steeds weer naar U toe
tegen de stroming in.
Al maakt het leven mij soms moe
toch zoek ik Uw bemin.
Heer vat en reik mij toch Uw hand
trek mij uit ’t duister op.
Ga met mij naar ’t beloofde land
door U gehaald uit ’t slop.

Kom met Uw liefdewoord tot mij
Heer draag mijn leven voort.
Mijn hulp in nood Heer dat zijt Gij
wiens oor mijn roepstem hoort.
Ik vertrouw op U mijn God en Heer
Uw liefde en genade.
Ik leg hart en leven voor U neer
laat m’ in Uw zegen baden.

Laat om mij heen Uw liefdeschijn
doorlopend om mij stralen.
Elk duister met zijn zwart venijn
voor mij Heer neder halen.
Zodat de dageraad verschijnt
voor mij de nacht laat wijken.
En voor mijn oog het zonlicht schijnt
dat voor mij staat te prijken.

Wij komen bijeen in de naam van de Heer,          
geroepen tot horen en prijzen.
Het licht uit de hemel dat daalt tot ons neer,
het licht dat God voor ons laat rijzen.
Zijn Woord als een licht in ons leven gesteld,
zal paden en voeten verlichten.                                                  
Wij mogen het horen het wordt ons verteld,
ons hart en ons oog er naar richten.

Het heil ons bereid door de komst van Zijn Zoon,
gekomen om ons te bevrijden.
Die lijdend en stervend, voor ons droeg het loon,
de dood overwon door Zijn strijden.
Die opstond, verheerlijkt het graf toen ontrees,
de macht van de dood heeft verslagen.
Die ons door Zijn lijden, Zijn liefde bewees,
heeft al onze zonden gedragen.

Bevrijd door het Woord en het hand’len van God,
zijn wij weer Gods kind’ren, beminden.
Door Hem die een keer bracht in ‘t menselijk lot,
gekomen voor lammen en blinden.
Melaatsen, gekwetsten en armen van geest,
voor elk uit een vrouw eens geboren.
Is Hij heel de wereld tot redding geweest,
laat voor ons Gods heilslicht blij gloren.

Wij danken en prijzen de Vader, de Zoon,
de Geest die ons troost en wil leiden.
Wij zingen ons lied nu op juichende toon,
Gods liefde zal nooit van ons scheiden.
Hij die ons behoedt, ons Zijn liefde verklaart,
en steeds onze schuld wil vergeven.
Ons leven wil richten en veilig bewaart,
plaatst Hij ons in ‘t licht, schenkt ons leven.

Ga niet je levensweg alleen
laat Jezus metgezel toch wezen.
Dan heb je waarlijk niets te vrezen
dan voert je weg naar d’ hemel heen.

Ga niet je levensweg alleen
je kunt daarvan de last niet dragen.
Alleen door Jezus’ hulp te vragen
kom je door ’s levens moeiten heen.

Ga niet je levensweg alleen
dan is de kans groot op verdwalen
en dat je ’t einddoel niet zult halen
slechts Jezus wijst de weg er heen.

Ga niet je levensweg alleen
door voor de brede weg te kiezen
Waarop je veel hebt te verliezen
en leidt tot tranen en geween.

Ga niet je levensweg alleen
maar wil het smalle pad betreden.
Dat voert je naar Gods heerlijkheden
met ’t eeuwig licht steeds om je heen.

Roep in je nood de Heer maar aan
laat Hem je stem maar horen.
Weet Hij zal luisteren en verstaan
laat voor je ’t licht weer gloren.
Wat nu nog grauw en duister blijkt
door nevelen omgeven.
De Heer zorgt dat het duister wijkt
’t weer licht wordt in je leven.

Nooit ging Hij aan een roep voorbij
die opklonk uit de harten.
Hij immers staat voor jou en mij
bekend als Man van Smarten.
Want altijd geeft de Heer gehoor
en laat dat je ook merken.
Op ’t levenspad gaat Hij je voor
om voet en gang te sterken.

De Heer richt de vermoeiden op
die tot Hem zijn gekomen.
Hij haalt hun levens uit het slop
en schenkt hun nieuwe dromen.
Al wie zich tot de Heiland richt
zal van Hem ’t heil ervaren.
Hij brenger van het goede bericht
blijft steeds Zijn liefd’ verklaren.

Hij had een loden last te dragen
zijn kruis dat was onnoemelijk zwaar.
Hij sleepte zich voort door de dagen
vroeg God Hoe krijg ik ’t voor elkaar.
Om ’t leven met U vol te houden
als U mijn lasten niet verlicht.
Ik weet dat U van mij blijft houden
en vraag Heer dat U mij opricht.

Zijn lichaam trilde, adem stokte
de spanning was hem veel te groot.
Bad dat hem Gods bevrijding lokte
hem tegemoet kwam in zijn nood.
God wil toch naar mijn beden horen
ik ben de wanhoop Heer nabij.
Heer laat voor mij het licht weer gloren
ga aan mijn zorgen niet voorbij.

Verdelen deed God toen de lasten
hierdoor werd ’t kruis veel minder zwaar.
Hij was het die zijn wonden waste
zo werd die mens Gods liefd’ gewaar.
Wiens trouw hem altijd zal omgeven
van nu tot in de eeuwigheid.
Om zorgeloos daar eens te leven
en daarheen door de Heer geleid.

Een ieder heeft zijn kruis te dragen
zoals die mens in dit verhaal.
Dat mee gaat door zijn levensdagen
herkenbaar voor ons allemaal.
Al wie tot God om hulp zal vragen
verlicht hij ’t dragen van het kruis.
Dat elk tot ’t einde voort moet dragen
veilig geleid naar ’t Vaderhuis.

God gaat met ons Zijn wonderlijke wegen
Hij leidt ons mensen elk door het bestaan.
Omgeven worden wij met ‘s Heren zegen
als wij met hart en ziel de Heer zijn toegedaan.
Ons aards geluk dat ligt in ‘s Heren handen
het is Zijn vrede die Hij onze harten schenkt.
Want in Gods hart blijft eeuwig liefde branden
waarmee ons dagelijks leven door Hem wordt doordrenkt.

Vaak rijzen in ons hart tot God de vragen
om het voor ons vaak onbegrijpelijk waarom.
Als Hij ons zorg en moeiten laat verdragen
dan blijft Hij toch met trouw en liefd’ rondom.
Want ondanks alles zal de Heer ons helpen
al wordt dikwijls ons geloof in Hem beproefd.
Hij heeft belooft dat Hij de noden steeds zal stelpen
en aan een ieder geven zal wat hij behoeft.

Wie aan het einde van Gods wonderlijke wegen
omziet naar ’t pad dat met de Heer is afgelegd.
Kan slechts bevestigen dat God Zijn milde zegen
op hoofd en schouders van hem steeds heeft neergelegd.
Dan komt hij thuis de plaats die God beloofde
bereikt door ’t vast vertrouwen in Gods Woord.
Omdat hij in dit woord als op een rots geloofde
en daardoor in mag treden door de gouden hemelpoort.

Geef en ontvang de liefde om niet
doe met je woord nooit een ander verdriet.
Maar wees behulpzaam geduldig en trouw
spreek vaak de woorden Ik houd veel van jou.

Besef dat een scherp woord een hart diep verwondt
zet daarom een wachter voor lippen en mond.
Maar draag het vaandel van liefde steeds uit
waar je de dag mee begint en besluit.

Want elk die lief heeft voldoet aan Gods woord
en dat volbrengt nadat het gehoord.
In woord en in daad in de liefde getrouw
sprekend de woorden Ik houd veel van jou.

De aarde zij zal eenmaal juichen,
de volkeren zullen zich buigen.
Voor Christus, de Koning, de Heer.
Zij zullen van d’ aards einden komen,
en naar Jeruzalem stromen.
Hem brengend de lof en de eer.
Als Hij op de heuv’len Zijn voeten,
zal zetten en voor hen zal staan.
De wereld in koon’lijk begroeten,
zal richten, rechtvaardig, bekwaam.

De boekrol zij wordt dan ontsloten,
waarin al de namen gesloten.
Geopend, geschreven dan staan.
Dan zal Hij Gods kinderen wenken,
beschreven met ’t Goddelijk  gedenken.
In liefde ziet Hij hen dan aan.
En hen tot Zijn Vader geleiden,
gereinigd door ‘t bloed van het Lam.
Gekomen om hen te bevrijden,
Hij die al hun zonden wegnam.

Dan zullen zij rein in Gods ogen,
wiens hart met ontferming bewogen.
Hen nodigt om binnen te gaan.
Het Godsrijk voorgoed te betreden,
te leven in ‘t eeuwige heden.
Om met Hem aan tafel te gaan.
De aarde wordt tuin van de vrede,
waarop de gerechtigheid woont.
Jeruzalem eeuwig de stede,
waaruit God Zijn liefde betoont.

Daar zal Hij de volk’ren regeren,
met wijsheid hen hoeden en leren.
Omstraalt door het eeuwige licht.
Hij zal hen met drank en met spijzen,
verzadigen en hen bewijzen.
Zijn macht door Zijn daden verricht.
De hemel en aarde herschapen,
vernieuwd en met luister bekroond.
Waarboven het Goddelijk wapen,
van liefde en vrede zich toont.


Ik wil van Uw trouw en liefde zingen
van Uw gena en wijs beleid.
U die als Schepper aller dingen
mijn leven hoedt, mijn leven leidt.
Ik stel op U Heer mijn vertrouwen
want slechts met U speel ik het klaar.
Door op U als mijn rots te bouwen
U hoort mijn stem maakt beden waar.

Als donkere wolken mij omringen
en storm van alle kanten dreigt.
Hoef ik mij niet in bochten wringen
U bent het die zich tot mij neigt.
Dan laat Gij Uw nabijheid voelen
en brengt mijn angstig hart tot rust.
Uw stem spreekt mij van Uw bedoelen
Uw vaststaand woord stelt mij gerust.

Gij komt met lichtglans in mijn leven
die over mij wordt uitgestort.
Van alle zijden zal omgeven
steeds weer wanneer het donker wordt.
Ik leg mijn handen in Uw handen
dan ben ik goed en welbewaard
De liefd’ die in Uw hart blijft branden
wordt elke dag me opnieuw verklaard.

Met U kan ik de zwaarste tijden
gelovig met U Heer doorstaan.
Al moet ik door een vreselijk lijden
de weg van dieptepunten gaan.
Maar ik weet U zult mij weer verhogen
niet laten blijven in het dal.
Verzekerd van Uw alvermogen
dat U mij daaruit redden zal.

Bij 't blinken van de dageraad,
vertrokken naar het graf drie vrouwen.
Hun hart was in bedroefde staat,
zij wilden bij de Heiland rouwen.
Met specerijen in hun doeken,
wilden zij hem voor 't laatst bezoeken.
Maar wie wentelt de steen hen af,
die was gerold voor 't donker graf?

Bij aankomst zagen zij verbaasd,
de zware steen, hij was verdwenen.
Zij keken in het graf gehaast,
waar zij door 't eng'lenlicht beschenen,
ontsteltenis hen ging bevangen,
maar door Gods engel opgevangen.
Die tot hen sprak "Hij is hier niet,
Hij is verrezen zo gij ziet".

Gaat tot uw broeders brengt het woord,
het blijde nieuws zojuist vernomen.
Naar Galilea gaat Hij voort,
om daar met u tesaam te komen.
Daar zal de Heer u weer ontmoeten,
Hij de Verrezene u begroeten.
U zult Hem daar in glorie zien,
naar 't woord waarvan ik u bedien.

In liefde hebt U mij omarmd
met ’t liefdewoord mijn hart verwarmd.
Uw handen hebben mij gestreeld
mijn zorg en moeite heeft U gedeeld.

De vreugde in mijn hart gezaaid
het liefdesvuur hoog opgelaaid
doorstromen mij met vrede en kracht
die door U is tot stand gebracht.

U die mij diep in d’ ogen ziet
vergeet daarbij mijn hart ook niet.
Dat tot de bodem wordt doorgrond
met alles wat U daar in vond.

De deur die daarvan openstaat
noodt dat U Heer er binnengaat.
Daar woning houdt en vast verblijft
de zond’ daarin naar buiten drijft.

Laat ’t hartenhuis dat U bewoont
door U van ’t kwade Zijn verschoond.
Waar liefde voert de boventoon
met heil en vrede als ’t hemels loon.

Mijn kind ‘k beveel je hierbij in Gods handen.
Hij die ook jouw leven beschermt en behoedt.
Ik wens je een leven met veel gouden randen,
en dagen geschonken, met Zijn overvloed.

Ik wens je veel druppels, de dauw van Zijn zegen,
het vuur van de Geest, als een vlam in je hart.
Gods trouw en Zijn liefde je leidend op wegen,
tot steun zijn in dagen van vreugde en smart.

Laat liefde je daden en hand’len beheersen,
ontvangend van Hem steeds weer stromen van kracht.
Zoek steeds naar de vrede, laat die overheersen,
blijf wand’len in ‘t Godslicht dan wordt het nooit nacht.


God schrijft met ons het levensboek
per bladzij één voor één.
Waarop de woorden zullen staan
van vreugde en geween.
Per dag wordt steeds een blad gevuld
beschreven met de inkt.
Die wat geschied is daar vermeldt
gelezen binnendringt.

Het is dit boek kostbaar bewaard
waarin veel dingen staan.
Wat door de tijd is gepasseerd
en wij hebben gedaan.
Zo blijft steeds in herinnering
wat opgeschreven staat.
En door Gods hand geparafeerd
wat Zijn hart heeft geraakt.

Weet goed en kwaad staat genoteerd
al wat men heeft beleefd.
De zonden die men God beleed
de schuld die Hij vergeeft.
Dit laatste wordt door God gewist
zodat het goede blijft.
Waarvan God wil dat niemand mist
de liefd’ die overblijft.

Geen zwarte bladzij laat de Heer
in onze boeken staan.
Slechts die met goud beschreven zijn
blijven er dan bestaan.
De zwarte heeft God weggescheurd
aan het vuur toevertrouwd.
Zodat geen zwart blad ons besmeurd
omdat Hij van ons houdt.

Hoe lang zult U Heer nog gedogen,
het kwaad en ‘t onrecht dat geschiedt.
Dat mensen steeds weer in Uw ogen,
elkaar bestrijden, doen verdriet.
Zij staan elkander naar het leven,
met oog om oog en tand om tand.
Het woord dat U hen hebt gegeven,
wijst hen de weg, een and’re kant.

U houdt ons voor in liefd’ te leven,
te werken aan de vrede op d’ aard.
De vrede steeds weer na te streven,
en die standvastig ook bewaard.
Dat is de opdracht ons gegeven,
die te volbrengen naar Uw woord.
In vrede en liefde samenleven,
en saam verbonden met dit koord.

De zonde laat haar macht nog merken,
de staat waarin de schepping viel.
Waar haat en bitterheid bewerken,
een aanslag plegend op de ziel.
Om zo het goede te verstoren,
dat tegenpool is van het kwaad.
God wijst een weg waarvan de sporen,
ons leiden naar een nieuwe staat.

Want eenmaal zal de dag aanbreken,
waarop de Heer, ons reeds vermeld.
Het grote licht ons zal ontsteken,
dat ons voor ogen wordt gesteld.
Dan zal de zonde zijn verdwenen,
als satans macht is uitgewoed.
Dan wordt de aarde zacht beschenen,
door ‘t vredelicht wat ons begroet.

Geen onrecht zal er dan meer wezen,
geen oorlog meer, geen dood, geen pijn.
Geen haat, verdeeldheid meer te vrezen,
maar liefde en vrede zal er zijn.
Die laat God over heel de aarde,
bevestigend de ronde gaan.
Dit is het heil dat Hij verklaarde,
en mag ons blij voor ogen staan.



Uw Woord is mij tot dagelijks brood
tot spijze in mijn leven.
Het Woord dat mij genezing bood
genadig mij gegeven.
Het schenkt mij levenslust en kracht
ik kan erop vertrouwen.
Uw Woord beschikt over de macht
die mij heil laat aanschouwen.

Het hemels brood dat ik ontvang
om daar steeds van te eten.
Is ’t heerlijkste wat ik verlang
en nimmer zal vergeten.
Het wordt met gulle hand gedeeld
wanneer het is gebroken.
Niemand die mij dit brood ontsteelt
wat mij wordt toegestoken.

Het Goddelijk Woord dat tot mij klinkt
in liefde uitgesproken.
Is ’t Woord als brood dat binnendringt
’t geluk dat heeft ontbroken.
Maar dat U God veelvuldig schenkt
om mij ermee te voeden.
En met Uw gaven mij gedenkt
Uw hand zal mij behoeden.