Hoe lang zult U Heer nog gedogen,
het kwaad en ‘t onrecht dat geschiedt.
Dat mensen steeds weer in Uw ogen,
elkaar bestrijden, doen verdriet.
Zij staan elkander naar het leven,
met oog om oog en tand om tand.
Het woord dat U hen hebt gegeven,
wijst hen de weg, een and’re kant.
U houdt ons voor in liefd’ te leven,
te werken aan de vrede op d’ aard.
De vrede steeds weer na te streven,
en die standvastig ook bewaard.
Dat is de opdracht ons gegeven,
die te volbrengen naar Uw woord.
In vrede en liefde samenleven,
en saam verbonden met dit koord.
De zonde laat haar macht nog merken,
de staat waarin de schepping viel.
Waar haat en bitterheid bewerken,
een aanslag plegend op de ziel.
Om zo het goede te verstoren,
dat tegenpool is van het kwaad.
God wijst een weg waarvan de sporen,
ons leiden naar een nieuwe staat.
Want eenmaal zal de dag aanbreken,
waarop de Heer, ons reeds vermeld.
Het grote licht ons zal ontsteken,
dat ons voor ogen wordt gesteld.
Dan zal de zonde zijn verdwenen,
als satans macht is uitgewoed.
Dan wordt de aarde zacht beschenen,
door ‘t vredelicht wat ons begroet.
Geen onrecht zal er dan meer wezen,
geen oorlog meer, geen dood, geen pijn.
Geen haat, verdeeldheid meer te vrezen,
maar liefde en vrede zal er zijn.
Die laat God over heel de aarde,
bevestigend de ronde gaan.
Dit is het heil dat Hij verklaarde,
en mag ons blij voor ogen staan.