Nederlandse-gedichten



Wacht maar geduldig af mijn kind
de morgenstond zal ras genaken.
Waarop Ik alles nieuw zal maken,
met nieuwe gloed en gouden tint.


Wacht maar geduldig af mijn kind,
Ik heb gezien je pijn, je lijden.
De tranen die je ogen schreiden,
wat al je uitzicht heeft verblind.


Wacht maar geduldig af mijn kind,
Ik laat voor jou het licht weer gloren.
Ik richt je op, wordt als herboren!
In nieuwe weiden, rust weer vindt.


Wacht maar geduldig af mijn kind,
jouw leven zal Ik hoeden leiden.
Je hart verheugen en verblijden,
en aan Mijn hand je weg weer vindt.


Wacht maar geduldig af mijn kind,
de donkere nacht is aan 't verdwijnen.
Zie alle duist're schimmen kwijnen,
als Ik ze met Mijn machtwoord bind.


Wacht maar geduldig af mijn kind,
kijk d' eerste rijke hemelglansen,
stralen je toe, en nieuwe kansen,
werpen om jou hun gouden lint.


Wacht maar geduldig af mijn kind.
Intussen zal Ik je tranen drogen.
Opdat je straks met held're ogen,
ziet waar het nieuwe Rijk begint.


Wacht maar geduldig af mijn kind.
Je hoeft de moed niet te verliezen.
'k Zal immers altijd voor jou kiezen.
Mijn Vaderhart, met liefd' je bindt!

Justus. A van Tricht


22 april 2006


Visserman, visserman, gooi je netten uit,
en zie wat God je geeft als buit.
Mensenvanger door het Woord,telkenmale aangespoord.
Gooi je netten, gooi je netten, gooi je netten overboord.


Visserman, visserman, haal je netten binnen,
de vangst is groot, het oogsten kan beginnen.
Mensenvanger door het Woord,telkenmale aangespoord.
Haal je netten, haal je netten, haal je netten binnenboord.


Visserman, visserman, je boot dreigt haast te zinken,
je vangst is rijker dan je dacht, doordat Gods woorden klinken.
Mensenvanger door het Woord,telkenmale aangespoord.
God vult netten, God vult netten, God vult netten ongehoord.
Justus. A  van Tricht


21 april 2006


Als Gij de deuren openbreekt,
van wat ons houdt gevangen.
En gij de boeien ons verbreekt,
dan klinken onze zangen.
Dan vallen muren in elkaar,
komt ruimte voor Uw leiding.
Dan worden wij de weg gewaar,
de weg van de bevrijding.


De weg die voor ons ligt is vrij,
wij mogen haar betreden.
Al dansend in een lange rij,
bevrijd van het verleden.
Wij zien niet om wat achter ligt,
een toekomst is geboren.
Van uit het duister schept Gij licht,
en heil en leven gloren.


Als Gij de harten openbreekt,
hun deuren doet ontsluiten.
Uw licht verschijnt en niemand wreekt,
zijn gram meer, brengt naar buiten.
Als liefde voort de boventoon,
haar woorden rijk'lijk schallen.
Ontvangen wij U het loon,
als alle muren vallen.



Melodie: L.v.d.K 481
Justus. A van Tricht


22 april 2006


Spreek nooit te vlug uw oordeel uit,
het zou u immers kunnen schaden.
Zwijg, luister liever en besluit
en laat u door de wijsheid raden.
Onthoud de maat waarmee u meet,
daarmede wordt u ook gemeten.
Opdat u 't nimmermeer vergeet,
er naar zult handelen door het weten.


De splinter in uw broeders oog,
die u daarin doet zien, ontwaren,
Wijst naar de balk in eigen oog,
die 't helder zien u doet bezwaren.
Verwijder die dan eerst daaruit,
voor naar de splinter wordt gekeken.
Zorg dat u eerst maar eens besluit,
de balk uit eigen oog te breken.


Verstrooi uw goede gaven niet,
geef 't heilige niet aan de honden.
En werp dus ook uw paarlen niet,
de zwijnen voor, want dat is zonde.
Opdat u niet door hun geweld,
kan overkomen en gebeuren.
Dat u door hen wordt neergeveld,
vertrappende, u doen verscheuren.


Naar Matteus 7:1-6
Justus. A  van Tricht


21 april 2006


De regenboog, de regenboog,
die aan de hemel staat.
Is tekenvan Gods vaste trouw,
dat Hij ons niet verlaat.


De regenboog, de regenboog,
God zendt geen zondvloed meer.
Dit teken van Zijn vast verbond,
is zegen van de Heer.


De regenboog, de regenboog,
staat helder aan de lucht.
Met zeven kleuren hemelhoog,
heeft God hem eens verlucht.


De regenboog, de regenboog,
die blijft daar altijd staan.
Pas als de aarde hemel wordt,
dan wordt hij weggedaan!

Justus. A van Tricht


22 april 2006



 



In het Rijk dat God zal stichten,
zullen enkel kind'ren zijn.
Met hun helderblauwe ogen,
open blikken klaar en fijn.


Want om 't Godsrijk te betreden,
moet men worden als een kind.
Simpel, met een vast vertrouwen,
zoals men bij kind'ren vindt.


God houdt niet van grote mensen,
Hij verafschuwt hun gedrag.
Want Hij zou hun d' ogen wensen,
zoals Hij bij kind'ren zag.


Opgewekt en vol vertrouwen,
niet bereek'nend koud en kil.
Ogen waarop Hij kan bouwen,
die zoekt God, dat is Zijn wil.


't Mogen oude mensen wezen,
maar met blikken van een kind.
Ogen waarin God zal lezen,
liefde die de ander mint.


Zo wil God Zijn toekomst maken,
voor wie worden als een kind.
Hen alleen wil Hij doen smaken,
vreugde, wie Hem zoekt, ook vindt!
Justus. A  van Tricht


21 april 2006





Maak stil mijn hart Heer, dat zo jaagt,
onrustig en verward.
Waar zoveel draait en zoveel woelt,
al wat mij zo benard.

Maak stil mijn hart Heer, raak mij aan,
op dat mijn ziel geneest.
Heer reinig mij van alle kwaad,
U die haar diepten leest.

Maak stil mijn hart Heer, en vernieuw,
mijn denken en mijn geest.
Ban alle vrees en onrust uit,
die daarin is geweest.

Maak stil mijn hart Heer, dat ik hoor,
Uw stem, sprekend tot mij.
Arts aller zielen dat ik weet,
mijn Heiland ging voorbij.

Maak stil mijn hart Heer dat het volgt,
Uw stem, en hem herken.
Laat mij ervaren door Uw Geest,
dat 'k een van d' uwen ben.

Maak stil mijn hart Heer, en verhoor,
mijn beden zacht en stil.
Kom in mijn hart en wat ontbreekt,
vorm dat Heer, naar Uw wil.
Justus. A van Tricht

22 april 2006



Komt laten wij dansen en juichen voor God,
de Schepper van hemel en aarde.
Komt laten wij zingen en spelen voor Hem,
die ons leven behoed en bewaarde.
Komt brengen wij dank voor wat Hij ons bereid,
geluk en het eeuwige leven.
Die ons van de schuld en de zonde bevrijdt,
al wat fout was aan ons wil vergeven.


Komt spelen wij cither en luit voor de Heer,
en laat de cymbalen rink'len.
Het hart naar omhoog, breng Hem glorie en eer,
laat de vreugd' uit uw ogen twink'len.
Met tromels en fluiten en trompet geschal,
de lied'ren verenigd in koren.
Prijst de Heer met uw zangen en roemt overal,
die naar mensen wil omzien en horen.


Komt handklapt en zingt voor de Heer onze God,
en wil Hem met dankzegging loven.
Die redding ons bracht en een keer in ons lot,
overladen met zegen van boven.
't Halleuja weerklinkt als refrein op ons lied,
de schepping zij moet Hem wel prijzen.
Dankt de Vader, de Zoon en de Geest die ons ziet,
laat voor eeuwig de lofzangen rijzen.
Justus. A  van Tricht


21 april 2006


Je hebt je bruidskleed aangetrokken,
je bent hier 't langste thuis geweest.
Je hart kan haast niet langer wachten
nog even, dan begint het feest.


Je hebt een ongekend verlangen,
het afscheid nemen doet je pijn.
Maar weet het zal niet lang meer duren,
dan zul je bij je Brui'gom zijn.


Je gaat dit huis voorgoed verlaten,
je nieuwe woning staat reeds klaar.
De Heiland staat op jou te wachten,
en wenkt, mijn liefste kom nu maar.


Dan gaat voor jou het feest beginnen,
en zul je als een heem'ling zijn.
Dan mag je blij Gods glorie zingen,
in 't licht van Zijn genadeschijn.
Justus. A van Tricht


22 april 2006
Als een boek, open geslagen,
leg ik voor U neer mijn hart.
Heel mijn leven, al mijn dagen.
met hun vreugden en hun smart.

Heer ik weet U kent de bladzij's,
weinig wit, de meeste zwart.
Soms gevlekte grijze bladen,
bladerende door mijn hart.

Pagina's met schuld en zonde,
pagina's die wit en rein.
Worden er niet in gevonden,
omdat ze er gewoon niet zijn.

Wat mij steeds weer doet verwond'ren,
als ik alles U vertel.
Gij mij schenkt een nieuwe bladzij,
mij weer schenkt een heel schoon vel.

Op dat vel nog onbeschreven,
schrijft U 't woord vergiffenis.
En wat eerder stond geschreven,
voorgoed uit Uw gedachten is!

Wat een dag Heer, wat een leven!
Schenkt U liefdevol aan mij.
Als 'k bevrijd van al die bladzij's,
weer mag leven, frank en vrij!
Justus. A van Tricht


21 april 2006

Ik zeg je sta op, sta op uit de doden.
Geniet van het leven, het is maar zo kort.
Ik zeg je sta op, het wordt je geboden,
maak dat van je leven, zodat het wat wordt.


Ik zeg je sta op, sta op tot het leven,
en werp al je traagheid en duisternis af.
Ik zeg je sta op, Ik zal je geven,
al wat je Mij vraagt, kind sta op uit je graf.


Ik zeg je sta op, de nacht is gevloden,
wordt wakker mijn kind, want de dageraad gloort.
Ik zeg je sta op, Ik heb het geboden,
vertrouw maar op Mij, geloof in Mijn Woord.


Ik zeg je sta op, ga in tot het leven,
blijf niet in het duister, van angst en van pijn.
Ik zeg je sta op, want Ik zal je geven,
't geluk en de vrede, die eeuwig zal zijn.


Ik zeg je sta op, sta op kind en wandel,
vertrouw op Mijn wegen, Ik ga je voorop.
Ik zeg je sta op, blijf niet liggen maar handel.
Ik ben het de Heer, Ik zeg je sta op!

Justus. A van Tricht


22 april 2006


Hier staan wij dan met hen vereend,
in 't uur dat 't hart zijn vreugd verleent.
en ons een lied laat zingen.
U lof en grote Naam ter eer,
die hen en ons als Herder, Heer,
met trouw steeds wil omringen.
Strek Gij Uw hand tot zegen uit,
zij die als bruidegom en bruid,
elkaar gaan trouw beloven.
En knielend voor Uw aangezicht,
hun ogen steeds op U gericht,
het heil verwacht van boven.


Als straks het "ja" klinkt uit hun mond,
bevestigend hun liefd'verbond,
wilt Gij hun leven dragen.
O God in voorspoed en in leed,
in vreugd' en lijden zo Gij weet,
zij telkens naar U vragen.
Wees Heer hen dagelijks nabij,
sta met Uw liefde hen terzij,
in goede en kwade dagen.
Opdat zij steeds de vaste grond,
verankerd in Uw trouw verbond,
wetend dat Gij zult schragen.


Nu is het hoge woord er uit,
en kust de bruidegom zijn bruid,
het woord van trouw gegeven.
Totdat de dood hun band verbreekt,
geef dat hun liefde niet verbleekt,
hoe lang of kort zij leven.
Want boven 't menselijk gewoel,
hebt Gij met elk van ons een doel,
ons eens naar huis te halen.
Jeruzalem de gouden stad,
daarheen zijn wij met U op pad,
werpt hier alreeds haar stralen.


Wij bidden hen Gods zegen toe,
Hij laat niet af Hij wordt niet moe,
Zijn liefde te betonen.
Ontdek met God dan in elkaar,
Zijn hand, Zijn hart, in elk gebaar,
dat Hij bij ons wil wonen.
Wat ook de toekomst brengen moog',
blijf telkens zien Gods regenboog,
al mogen stormen woeden.
In twijfelingen angst en zorg,
blijft God de Heer de mens tot borg,
Hij zal uw ziel behoeden.


Melodie: Psalm 68 L.v.d.K
Justus. A  van Tricht


21 april 2006

De laatste deur staat open,
dat is de deur van God.
Die deur wordt nooit gesloten,
en gaat ook nooit op slot.

Die open deur des Levens,
waar ieder door mag gaan.
Die zal God nimmer sluiten,
die laat Hij openstaan.

't Is niet als bij de mensen,
die sluiten deuren af.
En doen of zij niet thuis zijn,
of zwijgen als het graf.

Bij God is het net anders,
Hij houdt graag open huis.
Want hij roept al Zijn kind'ren,
genodigd bij Hem thuis.

Hij noodt hen aan Zijn tafel,
Hij schenkt hen brood en wijn.
En Hij wil voor Zijn kind'ren,
steeds bron van vreugde zijn.

Waar andere deuren dicht zijn,
of blijven op een kier.
Daar staat Gods deur steeds open,
met Jezus als portier.
Justus. A van Tricht


21 april 2006



Als wij de Heer om zegen vragen,
dan is ons geloof dikwijls zo klein.
Want wat wij vragen om te vullen,
blijkt vaak een vingerhoed te zijn.
Maar Hij wil ons veel meer doen geven,
als 'd inhoud van een vingerhoed.
Zelfs als wij om een emmer vragen,
die Hij rijk overlopen doet.


De Heer meet met heel andere maten,
dan die wij kennen, ons bekend.
Veel ruimer zijn, Zijn milde gaven,
waar onze Vader mee verwent.
Wij mogen immers alles vragen,
in 't geloof zonder bescheidenheid,
Hij zal ons dan het goede geven,
waarmede Hij ons hart verblijdt.


Vaak te bescheiden, zijn de wensen,
en wordt 't verlangen niet vervuld.
De mate waarop Hij wil geven,
wordt altijd rijkelijk onthult.
Want als wij gelovig biddend vragen,
om liefde, wijsheid en om kracht.
Vervult Hij ook de andere noden,
die voor Zijn troon worden gebracht.


Weet, wie de Heer om bijstand vragen,
zij krijgen antwoord naar hun geloof.
Hij zal vervullen doen hun wensen,
houdt zich voor 't smeekgebed nooit doof.
Want zij die 't van de Heer verwachten,
ontvangen steeds met ruime maat.
Zijn goede gaven in hun handen,
die Hij rijk overlopen laat.


Meer dan een vingerhoed, een emmer,
maar als de wijdsheids van de zee.
Zijn uit Gods hand Zijn milde gaven,
die deelt Hij uit, geeft Hij ons mee.
Vader wil met Zijn zegeningen,
Zijn kinderen, steeds weer verblijd.
Met 't goede dagelijks omringen,
met liefde en goedgunstigheid.

Justus. A  van Tricht


21 april 2006
Een zoen van God is een kus op je voorhoofd,
het water waarmede je eens bent gedoopt.
Het teken 't verbond van Zijn grote liefde,
waarmee je als mens door dit leven loopt.


Een zoen van God is een kus op je oren,
die Hij heeft geopend, opdat jij het hoort.
Dat Jezus voor mensen als jij is geboren,
opdat je verstaan moogt Zijn liefdevol woord.


Een zoen van God is een kus op je ogen,
die maakt dat je blik naar buiten verruimt.
Te zien naar de noden en vragen van d' ander,
behulpzaam te zijn waar een ander verzuimt.


Een zoen van God is een kus op je lippen,
Zijn woorden van liefde gesproken uit 't hart.
Die jij in je leven steeds uit mag spreken,
aan mensen die zijn door de twijfel verward.


Een zoen van God is een kus op je handen,
die Hij wil stellen in dienst van Zijn Rijk.
En Zijn grote Naam tot in 't uiterst der landen,
daardoor wordt ontvangen, meer binnen bereik.


Een zoen van God is een kus op je voeten,
die Hij wil richten op wegen van recht.
Te gaan op die weg, die leidt tot en zegen.
getrouw Zijn beloften aan jou reeds voorzegd.


Een zoen van God is een kus op je hart,
de plaats die mag kloppen vol warmte en leven.
Om aan mensen die jij in het leven ontmoet,
iets van Gods liefde zult door mogen geven.


Een zoen van God is het grootste geschenk,
dat geldt als vergeving voor al je zonden.
Als blijk van Zijn liefde, die Hij je toedraagt,
heeft hij zich met jou voor immer verbonden.


Een zoen van God is de wens steeds mijn bede,
van Hem de Bewaarder van jouw levenslot.
Die steeds met je gaat en reist met je mede.
Ik wens je een leven vol zoenen van God.

Justus. A van Tricht

21 april 2006



Heer vaak is 't op de rotsen ploegen,
als liefde maar geen weerklank vindt.
Men zich naar Uw woord niet doet voegen,
met d' oren doof en d' ogen blind.
Vaak blijkt het zaad dat U doet zaaien,
zelfs als het in de akker valt,
Na d' opgroei enkel af te maaien,
omdat de vrucht U niet bevalt.


Al heeft het nog zo hard geregend,
en scheen de zon bij tijden fel.
Dan blijken d' aren niet gezegend,
en zijn de korrels niet in tel.
Dan is voor U de oogst verloren,
en kunt U er ook weinig mee.
Want U hoopt op een veld vol koren,
waar 't wit doet golven als de zee.


Want op de rotsen tussen dorens,
groeit wat U zaait geheel niet op.
Verdroogd, versttikt door scherpe horens,
daar komt 't gezaaide nimmer op.
Daar worden korrels weggepikt.
waarop de vogels fel doen azen.
En wat in dorens wordt verstikt,
dat zal zelfs U niet doen verbazen.


Heer laat ons hart toch niet zo wezen,
een akker met onvruchtb're grond.
Niet als de dorens, rotsen wezen,
waarop niets voedingsbodem vond.
Maar maak in ons de liefde wakker,
waar 't strooizaaid rijk in groeien kan.
Om bloeiend zijnde op die akker,
U daarvan vruchten oogsten kan.
Justus. A  van Tricht


21 april 2006
Hij had een droom van twaalf schoven,
zijn naam was Jozef Jacobszoon.
Een droom waarin God deed beloven,
dat hij zou heersen op de troon.

Ook anderen schonk God in dromen,
het toekomstbeeld van Zijn beleid.
De weg die men moest gaan, zou komen,
zoals door Hem was voorbereid.

De bakker en de schenker zagen,
hun levenslot in droom bepaald.
Aan beiden werd er in hun dagen,
de zin ervan aan hen verhaald.

Zelfs Farao in macht gezeten,
kreeg dromen in de donk're nacht.
Hij wilde van zijn raadslien weten,
wat men van deze dromen dacht.

Aan jozef was het voorbehouden,
verklarend sprekend in Gods Naam.
De inhoud die zij dragen zouden,
door God geleid, tot zien bekwaam.

Nebukadnezar, grote koning,
ook hij kreeg dromen in de nacht.
Tot Daniel hem in zijn woning,
door God geleid het antwoord bracht.

Ook Jozef, hij uit Galilea,
zag in zijn dromen Gods bestel.
En handelde naar 't woord der engel,
die tot hem sprak op Gods bevel.

Johannes zag in visioenen,
de toekomst van de Heer, nabij.
De Heer verkoos uit millioenen,
hem sprekende tot u en mij.

Zo laat de Heer aan groot en kleinen,
Zijn werkelijkheid in dromen zien.
Als Hij hun dromen laat verschijnen,
waarin Zijn Waarheid wordt gezien.

Justus. A  van Tricht


21 april 2006


Ik heb je bij je naam geroepen,
en die geschreven in Mijn hand.
Jij kind uit moeders schoot geboren,
Ik schep met jou Mijn hechte band.
Je mag nu gaande door het water,
het teken van Mijn trouwverbond.
Vanaf vandaag, en morgen, later,
de woorden horen uit Mijn mond.


Met liefde zal Ik je omringen,
Mijn trouw gedurig met je zijn.
En uit Mijn hand schenk Ik Mijn gaven,
het doopsel maakt van zonden rein.
Je wordt met liefde opgenomen,
in het gezin en wijde kring.
Waar al Mijn kinderen samenkomen,
die 't teken van Mijn trouw ontving.


In naam van de Drie-eenheid samen,
ben je van nu aan ingelijfd.
En klinken de gekozen namen,
wat heel je leven bij je blijft.
Want eens in d' hemel aangekomen,
aan 't einde van je aardse reis.
Staan in Mijn boeken opgenomen,
die ook in 't hemelsparadijs.
Justus. A  van Tricht


21 april 2006


Kijk niet om maar steeds vooruit,
achter je valt niets te zoeken.
Door in donk're zielehoeken,
te luist'ren naar voorbij geluid.


De muziek van het verleden,
is verklonken, en voorgoed!
Maar de klanken van het heden zeggen,
dat je voorwaarts moet!


Soms kan het verheld'rend wezen,
toch te luist'ren, maar niet lang.
't Leven zelf heeft steeds bewezen,
dat het voortgaat in zijn gang.


Ook vandaag weerklinken klanken,
liefde, vreugde, dood en pijn.
Men mag plukken van de ranken,
die vandaag het erfdeel zijn.


Iedere dag kent zijn sonaten,
met daarin dat sprankje licht.
Klanken die ons zetten laten,
naar een toekomst die verlicht.


Want de toekomst die ligt open,
als een hele nieuwe weg.
Op die toekomst mag men hopen,
gaand' langs 's levens struik en heg.


Maar ook morgen kent zijn zorgen,
met de vreugden en 't verdriet.
Maar de mens in God geborgen,
telt de vreugden die hij ziet.


Hij die met de "Goede Herder",
kijkt door 's hemels spiegelruit.
Die durft aan Zijn hand steeds verder,
Kijkt niet om, maar ziet vooruit!
Justus. A  van Tricht


21 april 2006



God wil ons in de vrijheid stellen,
verbreken doen de slavernij.
Ontdaan van banden die ons knellen,
van slagen en van dwingelandij.
Geen vorst,geen koning die zal heersen,
slechts Hij die onze koning is.
Geen aardse macht zal overheersen,
die aan Hem niet gehoorzaam is.


Geen mens mag ooit een mens verdrukken,
hem stellend onder zijn gezag.
Waaronder lijdend Hij moet bukken,
en eisen, zeggen wat niet mag.
Geen mens heeft recht een mens te kwellen,
te kwetsen met zijn tong, zijn woord.
Door elke zweepslag laat vertellen,
te zijn geketend aan zijn koord.


Een leider hoort zijn plaats te weten,
en recht te doen zoals het hoort.
Te handelen naar zijn geweten,
en sprekend het betrouwbaar woord..
God laat geen Farao's regeren,
die slavernij in 't vaandel voert.
En hen die tegen hem zich keren,
met wapenen de monden snoert.


Ook deze tijd kent zulke heren,
wiens macht nog steeds de mens misbruikt.
Die hele volkeren koeieneren,
en van wiens handen 't bloed afdruipt.
Maar God zal dan het tij ook keren,
stoot zulke heersers van hun troon.
Hij zal de volkeren vrijheid leren,
en schenken hun verdiende loon.


Maar ook in menselijke kringen.
waar slavernij gebezigd wordt.
Zal Hij de kleine koning dwingen,
dat slavernij tot vrijheid wordt.
Hij leidt verdrukten door de zee.
gaat voor naar 't land van Zijn belofte.
En aan Zijn hand voert Hij hen mee,
naar 't land van vrijheid, Zijn gelofte.
Justus. A  van Tricht


21 april 2006