Licht dat in duisternis ontwaakt,
waardoor mijn oog wordt aangeraakt.
Wat hart en zinnen liefd’vol streelt,
aan mij Gods redding mededeelt.
Licht dat mij voorgaat op mijn pad
mij als Gods hand geleid omvat.
Dat op mijn beden toegesneld,
mij van het Goddelijk heil vertelt.
Woord dat als licht mij aangereikt,
van uit de hemel mij bereikt.
Dat op mijn roepen antwoord geeft,
waardoor mijn ziel getroost herleeft.
Licht dat mij leidend door de nacht,
mij brengt naar huis waar ‘k wordt verwacht.
Als aanbreekt weer de morgenstond,
gedragen door Gods trouw verbond.
In nacht en dag niet meer alleen,
reis ik blij naar Gods toekomst heen.
Met ’t Woord dat voor mij brood zal zijn,
God schenkt daarbij mij van Zijn wijn.
Hij vult mijn beker tot de rand,
beantwoord door mijn offerrand.
Hij laat mij luisteren, horend stil,
de woorden klinkend naar Zijn wil.
De rijke maat waar God mee meet,
is overvloedig, hemelsbreed.
Laat zien de wonderen door Zijn hand,
Hij houdt Zijn Woord, dat blijft gestand.
Hij wijkt nooit af wat is gezegd,
en liefdevol is uitgelegd.
Hij is de Schepper van het Licht,
in Christus voor mij opgericht.
God laat in Christus aan mij zien,
Zijn Zoon die zegt tot mij, “Ik dien”.
Zoals de Vader ’t van Mij vraagt,
aan Hem vervuld, wat Hem behaagt.
Hij ’t Licht der wereld dat verschijnt,
waardoor de duisternis verdwijnt.
Dat is gekomen in het Kind,
zich stralend in mijn hart bevindt.
Dit Licht dat alle duister breekt,
dat van Gods blijde toekomst spreekt.
Dit Licht dat gaat mij leidend voor,
het trekt voor mij Zijn lichtend spoor.
Het wil mij dragend door de tijd,
als mantel om mij heen gespreid.
En mij door ’s levens last en druk,
voerend naar ’t hemelse geluk.