Een mens blijkt vaak een kluwen touw,
bestaand uit veel verwarde knopen.
Door vele butsen, hartgeknauw,
in ’t dagelijks leven opgelopen.
Door breuken en veel levenspijn,
met diep van binnen grote schade.
Door alle knopen die er zijn.
waarmee het touw blijkt overladen.
Maar wie een knoop ontwarren wil,
dient zich vooraf goed te bezinnen.
Eerst horende en luisterend stil,
op ’t punt waar hij dan moet beginnen.
Niet ergens zomaar middenin,
of door aan de eindjes te gaan trekken.
Want dat heeft echt geen enkele zin,
nog vaster raken dan die plekken.
Hij die met d’ ander is begaan,
hem steunen wil, de nood te stelpen.
Hij dient beginnend steeds vooraan,
om d’ ander uit de knoop te helpen.
Om samen biddend met de Heer,
met Hem de knopen te ontwarren.
En dat in liefdevolle sfeer,
die ’t mensenhart niet laat verstarren.
Wanneer de knopen zijn ontward,
in ’t touw geen knoop meer is te vinden.
Pas dan is vrij het menselijk hart,
en laat zich als een touw weer binden.
Als met de Heer het werk gedaan,
die het van knopen deed bevrijden.
Door d’ handen in elkaar te slaan,
komt er een eind aan ’t menselijk lijden.