Ik heb geschreeuwd Heer en gegild,
uit onmacht, menselijk beperken.
Ik heb dit lijden niet gewild,
wat ik in mijn leven moest bemerken.
Door ’t diepste duister moest ik gaan,
met hete tranen in mijn ogen.
Ik zag geen licht in mijn bestaan,
tot schreiens toe was ik bewogen.
Maar plotseling was daar Uw stem,
Uw hand om d’ hartsnood te verstillen.
En daarmee mij in mijn beklem,
uit diepten naar Uw hoogt’ te tillen.
Vanaf die hoogt’ liet U mij zien,
al wat nu voor mij lag beneden.
Zodat ‘k ’t geheel kon overzien,
en met U tegemoet kon treden.
Want staande met U op de berg,
liet U mij zien en aan mij blijken.
Zo zijn de moeiten minder erg,
door er met U saam naar te kijken.
Verheven Heer tot deze sfeer,
deed U mijn hart van zorg bevrijden.
Waardoor ik nu relativeer,
en daardoor minder heb te lijden.