Gij Heer die boven ons verheven,
in ’t glorielicht, de lof ontvangt.
Door engelenkoren blij omgeven,
ook eer en dank van ons verlangt.
Voor al Uw rijke zegeningen,
die U ons schenkt met milde hand.
Uw gaven die ons steeds omringen,
vragen om onze offerand’.
Als onze beden tot U stijgen,
als wierook voor Uw aangezicht.
Zal hart en mond tot U niet zwijgen,
maar klinken zal ons lofgedicht.
In woord en lied zal zich ontvouwen,
de eer, de dank, U toegebracht.
Bij ‘t vreugdevuur van de flambouwen,
dat rondom zal zijn aangebracht.
Zo zullen wij met d’ eng’len eren,
de Naam des Heren maken groot.
En in Zijn huis met vreugd verkeren,
waartoe Hij ons de toevlucht noodt.
Met licht en liefde ons genadig,
is Hij de koning, wij zijn volk.
Dat Hem met lof en dank gestadig,
prijst van Zijn goedheid blij de tolk.