Zolang de wereld heeft bestaan,
is God met mensen al bewogen.
In liefde steeds met hen begaan,
omringend met Zijn mededogen.
Vanuit Zijn handen komt het heil,
wat door Zijn woord hen zal verlichten.
Waarvan ’t gehalte en het peil,
Hij steeds op mensen weer blijft richten.
Hij is de Schepper van ’t heelal,
wiens macht en liefde daaruit blijken.
Toont ons Zijn almacht overal,
die boven maan en sterren reiken.
Hij gaf ons adem en een stem,
een mond, een hart om Hem te loven.
Ja alle leven komt van Hem,
die troont in ’t Goddelijk licht hierboven.
Ja, niemand is aan Hem gelijk,
de Enige en Eeuwig Zijnde.
Want Hij is God, wiens koninkrijk,
zonder begin is zonder einde.
Die was en is, die eeuwig blijft,
wiens trouw en liefde altoos blijken.
Zijn wet in mensenharten schrijft,
Zijn woorden die ons steeds verrijken.
Gods hand die alles houdt omspant,
wiens oog steeds op ons is gevestigd.
Doet wat Hij zegt, Hij houdt gestand,
beloften die Hij trouw bevestigt.
Zijn liefde en Zijn trouwe zorg,
die uit Gods Vaderhart ontspruiten.
Staan steeds genadig voor ons borg,
waarmee Hij ons steeds blijft omsluiten.
Die liefde laat ons vrolijk gaan,
beschut, behoedt al onze dagen.
Zij zal ons menselijk bestaan,
in donkere tijden voorwaarts dragen.
Het is die liefde die vergeeft,
al ons tekort, al onze zonden.
Die liefde die ons steeds omgeeft,
door eeuwige trouw met God verbonden.