Wanneer de dag verschijnt,
de nacht voorgoed verdwijnt.
De dag waarop wij hopen,
in ’t daglicht zullen lopen.
In ’t Licht dat God laat branden,
met gouden gloed omranden.
Al wie zijn Naam aanroept.
Wie slaapt wordt opgewekt,
van ’t doodsbed, uitgestrekt.
Verrijst ten laatste dagen,
als God zijn naam zal vragen.
Hij laat Zijn roepstem klinken,
het levenslicht opblinken.
Zijn Koninkrijk met macht.
Met witte klederen aan,
zullen wij blij opgaan.
Gods vrederijk betreden,
Zijn toekomst aangetreden.
Gekroond met gouden kronen,
Zijn dochters en Zijn zonen.
Voorgoed bij Vader thuis.