De mens vorst naar kennis, verborgen geheimen,
hij reikt naar de sterren, die zijn in ‘t heelal.
Hij tracht te doorgronden, begrijpen te rijmen,
de baan der planeten, hun ontstaan, hun verval.
Hij zoekt in de ruimte oneindig en wijd,
naar ‘t antwoord de oorsprong der dingen.
Hij denkt over reizen naar Mars mettertijd,
bestudeert van Saturnus zijn wondere ringen.
De maan werd als doel reeds meer malen betreden,
die sprong heeft hij kundig, succesvol gemaakt.
De wachter der aarde, waarom werd gestreden,
heeft haar met haar schijnsel al eeuwen bewaakt.
Dit gaf hem impulsen om verder te gaan,
om diep ‘t groot heelal te doordringen.
Op zoek of er leven zou kunnen bestaan,
materie bemachtigd, zich iets liet ontwringen.
Nu baant hij zich worstelend vol van gevaren,
een weg naar de toekomst waarvan hij verwacht
antwoorden te vinden die hem openbaren,
verklarend het wonder door God uitgedacht.
Maar hij moet beseffen hoe kwetsbaar en klein,
hij blijft en ook is in het licht van Gods ogen.
De hemel bestormen blijkt moeilijk te zijn,
en stelt grenzen aan zijn menselijk vermogen.
De mens is door God voor de aarde geschapen,
die zal hij beheren als kostbaar bezit.
Waarop hij geboren, ook eens zal ontslapen,
zijn taak er volbrengen, tot die erop zit.
Zijn blik naar de hemel, ‘t heelal die mag blijven,
want God stelt Hem grenzen hoe ver hij kan gaan.
Hij mag niet de grote vergissing bedrijven,
om straffeloos maar op Gods ladder te staan.
Niet al Zijn geheimen laat God hem doorgronden,
al ligt dit besloten in ‘s mensen natuur.
Hij wil dat de mens met de aarde verbonden,
zal blijven en wachten tot Hij op Zijn uur,
aan hem het geheimenis zal openbaren,
en hem de verbanden de oorsprong dan toont.
Die ‘t leven en ruimte en hemel verklaren,
door het Goddelijk woord wat rijk in Hem woont.
Wel staat Hij hem toe met verwond’ring ‘t ontdekken,
de machtige werken volbracht door Zijn hand.
De mens zal zijn handen nooit verder uitstrekken,
dan God heeft beschikt, in Zijn wijsheid gepland.
Het grote ontzag voor Gods handelen moet blijven,
Hij is toch de Bouwmeester van ‘t firmament.
Dat is wat de mens steeds weer moet onderschrijven,
daarvan God als de Maker en Schepper erkent.