Door sterrenlichten rijk omgeven,
zong in de nacht het engelen koor.
Nadat Gods boodschap was gegeven,
en herders uitkoos als gehoor.
De hemelpoorten deden wijken,
zettend de aard in ’t gouden licht.
Dat over d’ heuvelen deed prijken,
boven Efratha’s velden opgericht.


De hemelvreugd der engelentongen,
verstomde in de velden niet.
Het eer zij God werd luid gezongen,
in elke toonaard klonk dit lied.
Toen zijn de herders opgetogen,
opweg naar Bethlehem gegaan.
En hebben blij en diep bewogen,
bij ’t kribje van het Kind gestaan.


Hun blikken die elkander vonden,
kruisten zich met een blijde vonk.
Het kind dat redden kwam van zonden,
was het die hun Zijn vrede schonk.
Toen brachten zij de blijde mare,
in Bethlehem en omgeving rond.
Wat ‘d engel Gods hen deed verklaren,
en wat men in de kribbe vond.


Een ster die hoog en fel deed stralen,
wenkte drie wijzen naar de stal.
En deed hen van ’t geboort verhalen,
van Hem die koning wezen zal.
Zij kwamen ’t kind hun schatten geven,
bestaand uit wierook, mirre en goud.
En gingen terug naar d’ eigen dreven,
zij hadden ’t Goddelijk kind aanschouwd.
Justus A. van Tricht

You have no rights to post comments