Kom je ook bij het kindje kijken,
’t Jezuskindje in de stal.
Dat voor jou en mij zal blijken,
Hij die ons verlossen zal.
In de kribbe ligt Hij neder,
met een glans op zijn gelaat.
O wat kijkt dit kindje teder,
in zijn Goddelijke staat.
Zoon van God mag je Hem noemen,
knielend bij de kribbe neer.
En het Jezuskindje roemen,
als Verlosser en als Heer.
Alle sterren buiten stralen,
en hun gloed is ongehoord.
Schitterend doet er een verhalen,
hoog en trots van zijn geboort’.
Ja dit kind voor ons gekomen,
brengt de wereld vrede aan.
Waarvan velen deden dromen,
hunkerend naar zo’n bestaan.
Eenmaal zal Hij ons regeren,
koning zijn met majesteit.
Over ’t kwade triomferen,
waar Hij allen van bevrijdt.