nog scheidend ons van hier naar daar.
Ziend wat zich voor ons uit zal strekken,
dan wordt men d’ eeuwigheid gewaar.
Een pad gehuld in gouden stralen,
wordt helder zichtbaar voor ons oog.
Die leidend ons naar huis toe halen,
en ons dan voeren naar omhoog.
Een gouden poort zullen w’ ontwaren,
met edelstenen rijk bezet.
Schoonheid die niet te evenaren,
zien wij wanneer de stap gezet,
de drempel over naar het leven,
ons door het woord van God beloofd.
De rijkdom van ’t hierna gegeven,
wordt voor wie daarin heeft geloofd.
Gods eeuwigheid zal ons verblijden,
verbaasd doen staan met open mond.
Als engelenhand ons in zal leiden,
en medevoeren in het rond.
Dan zien wij Christus, Heer en koning,
ons buigend voor Zijn troon terneer.
Als Hij ons wijst de hemelwoning,
Hem eeuwig brengend lof en eer.