’t geheim van wat onzegbaar is.
Iets van het diepste hartsverlangen,
naar ’t geen wat nog onzichtbaar is.
’t Verlangen naar de hogere sferen,
het gouden licht der eeuwigheid.
Om levend rond de troon des Heren,
het hemelrijk eens ingeleid.
Het aardse zal ‘k eens overstijgen,
het is de hemel die mij wacht.
Om daar het leven te verkrijgen,
met eeuwig daglicht, nooit meer nacht.
Op d’ eeuw’ge vreugde doe ik hopen,
Haar schatten en haar rijk fortuin.
Om daar aan Jezus hand te lopen,
in ’s hemels schone bloementuin.