Voor mij ligt het Sterrekind,
’t Licht der wereld dat gezonden.
Door God die haar zo bemint,
uitweg biedend voor haar zonden.
Daarom ligt dit Kindje daar,
kwetsbaar, klein, gehuld in doeken.
Dat ‘k als ’s werelds Middelaar,
in een stal heb moeten zoeken.
Bij dit Kind, ben ‘k neergeknield,
en het bij de hand genomen.
‘k Voelde dat het van mij hield,
’t liet Zijn liefde mij doorstromen.
‘t Kwam voor mij en voor ons all’,
’t zal voor ons de Redder wezen.
Die ons helpen, steunen zal,
ons van moeite en pijn genezen.
Wat een zegen is dit Kind,
dat Gods liefde wil vertalen.
Die ons hart met Hem verbindt,
God die troont in ’s Hemels zalen.
Mensenzoon zo zal Hij heten,
Vredevorst, Immanuel.
God laat aan de mensheid weten,
haar verlossing, wonderwel.