Kijkend naar de sterrenhemel,
boven ’t stadje Bethlehem.
Staar ik naar het stergewemel,
wat daar schitteren doet voor Hem.
Links en rechts schieten de stralen,
flitsend door het firmament.
Om op aarde neer te dalen,
op een punt vooraf gepland.
‘k Zie een grote ster verschijnen,
waarvan ’t licht veel feller straalt.
Dat een stalplaats doet beschijnen,
en mij van een kind verhaalt.
’t Kindje Jezus is geboren,
wat zich in die stal bevindt.
Waar de ster die staat te gloren,
al haar stralen mee verbindt.
‘k Trek de stal deur zachtjes open,
nodend mag ik binnengaan.
En stil naar het kribje lopen,
waar Jozef en Maria staan.
Blij mag ik ’t Christuskind aanschouwen,
dat in doeken ligt gehuld.
Schenkend Hem mijn liefd’, vertrouwen,
Waar mijn hart mee is vervult.
Vrede liet Hij mij ervaren,
en Hij keek mij liefd’vol aan.
‘k Bleef Hem diep in d’ ogen staren,
voordat ik weer heen moest gaan.
Vreugde deed mijn hart vervullen,
weer opweg naar huis en haard.
In dit kind liet God onthullen,
liefde en trouw de moeite waard.
Jezus, eenmaal zal Hij lijden,
voor de wereld en voor mij.
Om van zonden te bevrijden,
heel die grauwe zwarte brij.
Aan het kruis wordt Hij geslagen,
tot Zijn hoofd rust op Zijn borst.
Als Hij alles heeft gedragen,
en zal Zijn de Levensvorst.