De herder zoekt 't verloren schaap
van de kudde verdwaald.
Zijn kudde laat hij dan alleen
want 't schaap moet opgehaald.
Hij zoekt al lopend in het rond
naar 't schaap dat hij bemint.
Dat in de struiken bleek verward
waar hij 't uiteindelijk vindt.
Het schaapje wordt door hem bevrijd
en neemt het op zijn rug.
Om naar de kudde weer gebracht
brengt de herder het terug.
De herder spreekt; Ik ben zo blij
dat jij weer bij mij bent.
Weer tot mijn stal en kudde hoort
zoals ik 't ben gewend.
Geen schaap laat ik verloren gaan
ik zorg en blijf hen trouw.
En telkens wordt door mij herhaald
dat ik van allen hou.
Wij zijn als schapen van de Heer
die ieder schaap bemint.
Hij leidt ons naar de stal steeds weer
waar elk rust, vrede vindt.