Aan ’t spinnenwiel der morgenstond,
spint ’t licht haar gouden draden.
Zacht draait de zonnespoel in ’t rond,
die ons in ’t licht laat baden.
Gevangen in het sprankelend licht,
blijft zij haar draden spreiden.
Hun gouden glans die ons verlicht,
schenkt aan ons hart ’t verblijden.
In meer dan duizend draden daalt,
het gouden zonlicht neder.
En wordt aan ’t weefgetouw bepaald,
’t patroon dat zacht en teder
ons koesteren en verwarmen moet
en met haar gloed omlijnen.
Wat ons in rijke overvloed.
genadig blijft omschijnen.
Gevat in ’t gouden ochtendlicht,
blijft ’t licht haar draden spinnen.
Die steeds weer tot ons zijn gericht.
en aan hun taak beginnen.
Om ons te binden door hun goud,
dat steeds ons weer verlokt.
Wanneer de glans weer wordt aanschouwd,
waardoor ons d’ adem stokt.
Als ’t eeuwig morgenlicht ons raakt
dat God ons aan zal reiken.
En wij onsterfelijk zijn gemaakt
wanneer die dag zal blijken.
Geen groter vreugde zal bestaan
als God ons thuis laat halen.
En over ’s hemels gouden baan
het eeuwig licht laat stralen.