Ik haast mij U te zeggen,
“Mijn God ik heb U lief”.
En voor U neer mag leggen,
mijn vreugd en ongerief.
Bekend met al mijn vragen,
en ook mijn stille nood.
Bent U het die mijn dagen,
steeds weer Uw lichtglans bood.

Gij legt Uw oor te luisteren,
en neemt van mij de last.
Door mij zacht in te fluisteren,
wat in mijn leven past.
Mijn schuld wilt U vergeven,
mijn zonden bant U uit.
‘k Mag uit genade leven,
wat U voor mij besluit.

Gij zult mij ’t goede schenken,
en baant voor mij de weg.
In liefdevol gedenken,
als ‘k luister wat U zegt.
Uw hand blijft mij omgeven,
en wijkt geen duimbreed af.
Aanwezig heel mijn leven,
zelfs over dood en graf.

Met hart en mond U loven,
U danken wil ik Heer.
Mijn hart gericht naar boven,
mijn oog op U steeds weer.
Gij hoedt mij alle dagen,
licht bij en gaat mij voor.
In moeite en zorg gedragen,
leidt Gij mij in Uw spoor.

Zo zal mijn thuiskomst wezen,
Heer aan Uw hand geleid.
Dan heb ik niets te vrezen,
tot in der eeuwigheid.
Eens gaat de hemel open
en mag ik binnen gaan.
De drempel over lopen,
naar eeuwig voortbestaan.

 

You have no rights to post comments