Ik zou zo graag al was het hier maar even,
’t gelaat, de ogen van mijn Heiland zien.
En Zijn aanwezigheid Hem ziende hier beleven.
Hem die mij kent en die ik biddend dien.
Ik zou zo graag Zijn stem, Zijn woorden horen,
die Hij zou spreken klinkend uit Zijn mond.
En luisterend naar Zijn liefdevol bekoren,
Hem zoals vroeger ziende gaande in het rond.
Maar Jezus zelf is naar de hemel opgevaren,
waar Hij voor mij en ieder plaats bereidt.
Dus moet ik wachten oefenend geduld bewaren,
totdat Hij weer komt aan het einde van de tijd.
Ik zou zo graag de wonderen zien gebeuren,
met eigen ogen zoals Hij ze eenmaal deed.
Nu moet ik wachten tot de wolken scheuren,
en tot Hij terugkeert in Zijn Goddelijke kleed.
De Heiland heeft aan ons de Heil’ge Geest gezonden,
als helper Trooster in ons moeilijk aards bestaan.
Door Hem wordt inzicht kracht en heil gevonden,
En door Zijn wonderen ook nu verbaasd laat staan.
Want door de Geest geschiedt aan ons ook heden,
wanneer wij gelovend in Zijn kracht op Jezus zien.
De wondere macht en kracht als in ’t verleden,
die ons geneest van ziekte en kwaal zoals voordien.
Eens zal voor mijn en aller oog aanbreken,
het uur waarop wij Jezus allen zullen zien.
En Hij ons beide handen reddend toe zal steken,
ten hemel leidt in groepen steeds van tien.
Totdat het hemelrijk met al haar grote zalen,
tot aan de nok gevuld voor ‘t eeuwigdurend feest.
En Hij ons van Gods erfdeel zal verhalen,
waarnaar ons hart zolang verlangend is geweest.