Als een roos zo geurend zoet,
laat de liefde zich blij kennen.
Liefde die ons rijk ontmoet,
liefde die haar kracht laat kennen.
Met haar geuren en haar gloed,
ons verrijken en verwarmen.
Die haar armen opendoet,
en ontsluit met groot erbarmen.
Liefde is het die ons draagt,
naar het zonlicht op laat heffen.
Die om wederliefde vraagt,
en ‘t geluk ons laat beseffen.
Daar waar liefde koning is,
vindt de liefde haar bekroning.
En haar zoetst geheimenis,
vindt in ’t mensenhart zijn woning.
Groter dan de liefde is,
is geen stiller kracht op aarde.
Maar het groots geheimenis,
is Gods liefd’ die Hij verklaarde.
Hij de bron waaruit zij vloeit,
voortkomt en aan ons geschonken.
Uit de kelk waarin zij vloeit,
uitgedeeld, mag steeds gedronken.
Wie de beker rond laat gaan,
waarmee God ons hart liet vullen.
Gevend delend in ’t bestaan,
zal de levenswet vervullen.
Daar wordt dan ’t geheim onthuld,
wat de liefde kan bewerken.
Door met eindeloos geduld,
met het woord de band versterken.