Nog vloeit er bloed, nog zijn er vele tranen.
Nog woedt er in de wereld harde strijd.
Er nog geen vrede, die in brede banen,
de tranen droogt van elk die schreit.
Nog is Gods Koninkrijk op aarde niet verschenen.
Heeft niet geklonken nog de stem van Gods bazuin.
Nog zijn de oorlog en gebrokenheid niet van ’t toneel verdwenen.
Nog is de aarde niet herschapen als een mooie tuin.
Nog is er dood, verderf en leed te dragen.
Nog is er ziekte die de mensheid treft.
Maar God heeft in de mensen welbehagen.
Die eenmaal al ons leed opheft.
Hij zal verschijnen eenmaal heerlijk op de wolken,
De wereld vrede brengen in gerechtigheid.
Van heind’ en verre komend stromend zullen alle aardse volken.
En aan Zijn kinderen wordt dan het eeuwig heil bereid.
In die verwachting mag de mensheid leven.
Want ’t leven overwint het van de dood.
Ja God zal het Zijn uitverkoor’nen geven.
En maakt een eind aan alle nood.
Dan mogen wij de gouden Godsstad binnentrekken.
Jeruzalem uit edelstenen opgebouwd.
En naar het erfdeel Gods mag ieder dan zijn handen uit gaan strekken.
Dan wordt Gods heerlijk heil voor ieders ogen blij aanschouwd.