Wij zien verlangend naar de dag,
als heel de aarde juichen mag,
en komen zal de koning.
Hij die de wereld vrede brengt,
en al de volk’ren tot zich wenkt,
vestigend hier zijn woning.
De vredevorst met macht bekleed,
Jeruzalem dan binnentreedt,
gekomen tot bevrijden.
Van allen die nog gaan gebukt,
onder het onrecht dat verdrukt,
de dood, de smart, het lijden.
Gerechtigheid daalt op het land,
Zijn vrede krijgt de overhand.
het paradijs gekomen.
Verdreven wordt de kwade macht,
de dood hij wordt ten val gebracht,
zij zullen niet ontkomen.
Hij wijst hen uit en doet hen slaan,
geboeid in ketenen voortaan,
voorgoed daarin gevangen.
Het nieuwe leven dat begint,
is leven als een koningskind,
met ’t witte kleed omhangen.
Dan zullen wolf en schaap tesaam,
verkeren in des Heren naam,
en samen zich verblijden.
De panter en de jonge leeuw,
de bok, de koe, berin, de meeuw,
een jongeling hen weiden.
Een zuigeling zal niet meer bang,
zijn hand doen strekken naar de slang,
maar daarmee vrolijk spelen.
Met ’s Heren kennis d’ aard vervuld,
en in zijn licht daarmee omhuld,
zal elk in Gods vreugd delen.
Melodie psalm 68