Wij tasten langs een blinde muur
belast met angst voor wind en vuur
De dageraad wanhopig ver,
met in de nacht geen held’re ster.
Wat zal voor ons verduisterd oog,
nog redding brengen van omhoog.
Wacht ons in ’t duister slechts een val,
omdat geen mens ons horen zal?

Hoe duister ons de nacht ook is,
met op ons pad de hindernis.
Van alle grauwheid die beklijft,
eens komt het licht dat haar verdrijft.
De Morgenster die helder straalt,
brengt licht dat hart en ziel ophaalt.
Het is haar licht dat ons bevrijdt
de bode die het daglicht spreidt.

O lichtheraut van ’s hemels oord,
verschijn met glans en leid ons voort.
Naar ’t land waar liefde huizen bouwt,
waar staat de stad van louter goud.
Waar altijd groene bomen zijn,
met waterstromen fris en rein.
Waar geen gebrek meer is geen leed,
en niemand van de dood meer weet.

Hoe lang nog voor Gij op zult gaan,
Gij Davidster in ons bestaan.
Hoe lang nog roepen, nog gewacht,
maak toch een einde aan de nacht.
Laat toch uw gloed van heerlijkheid,
over ons worden uitgespreid.
Nog tast ons oog de hemel af,
naar ‘t licht dat redt van dood en graf.
     
 
 
 

You have no rights to post comments