Morgenglans der eeuwigheid,
licht waarnaar mijn hart blijft hopen.
Licht dat om mij heen verspreidt,
glans waarin ik blij mag lopen.
Licht waarin ik voort mag gaan,
blij voortaan.
Morgenglans daarheen opweg,
langs een pad van berg en dalen.
Dag, waarop ik amen zeg,
en bevrijd mag ademhalen.
Al het aardse gaat voorbij,
achter mij.
Alles wat mij hier nog bindt,
moet ik eenmaal achterlaten.
Maar wat boven zich bevindt,
brengt mijn hart in vreugdestaten.
Schat die roest noch mot verslindt,
daar bevindt.
Hart en ziel zijn blij gericht,
wat van boven eens zal komen.
Als ik voor Gods aangezicht,
wandel langs de waterstromen,
langs Zijn weiden fris en groen,
rondgang doen.
Melodie gez 289 L.v.d.K