Gij draagt mij naar de morgen,
Gij draagt mij naar het licht.
Uw hand die rijk blijft zorgen,
houdt mij in evenwicht.
Op ’t slappe koord des levens,
wacht af de dood zijn kans.
Maar door Uw liefd’ blijft tevens,
mijn leven in balans.
Gij geeft mij Heer niet over,
aan d’ eeuw’ge duisternis.
Maar Gij Heer voert mij hoger,
waar licht en leven is.
De diepten grauw en donker,
daar trekt Gij aan voorbij.
Maar licht en ster geflonker,
die weg verkiest Gij mij.
Wat zal mij dan nog deren,
waarheen ook leidt de weg?
Gaand aan de hand des Heren,
waarin ik mijn hand leg.
Geen nacht zal mij beklemmen,
ik heb toch ’s Heren Woord.
Dat woord laat mij bestemmen,
voor ’s hemels open poort.
Gij draagt mij naar de morgen,
Gij draagt mij naar het licht.
Ik ben bij U geborgen,
en ‘k zie alreeds het licht.
Mijn thuiskomst die is zeker,
mijn woning is reeds daar.
God heeft voor mij Zijn beker,
met wijn en brood al klaar.