God toont Zijn majesteit,
Zijn schepping uitgebreid,
laat van Zijn grootheid zingen.
Het licht van zon en maan,
de sterren die er staan,
laat flonkering ontspringen.
Hun licht dat d’ aard beschijnt,
met hemelglans omlijnt,
zendt vrolijk ons haar stralen.
Op ’t hemelsblauw fluweel,
verschijnt op het toneel,
steeds weer hun blij verhalen.
Hun glans als diamant,
zo helder transparant,
blijft aan de hemel blinken.
Het zonlicht warm als goud,
het maanlicht zilver koud,
’t licht waar wij in verzinken.
Geen grootser licht bestaat,
dan ’t licht waarin God gaat.
’t Licht waarin Hij wil wonen.
Dit Licht der eeuwigheid,
Licht van Gods heiligheid,
zal Hij de wereld tonen.
Wie in dit Licht mag staan,
gezegend is voortaan,
de mens die ’t wordt geschonken.
Gods Woord het blijde bericht,
draagt in zich ook dat Licht,
het heeft voor U geklonken.
God wiens beloft’ vervuld,
Zijn woord in ’t Licht onthult,
is ’t Licht voor onze voeten.
Wie wand’len in dit Licht,
voor ‘s Heren aangezicht,
zullen Hem blij ontmoeten.
Melodie gez 66 L.v.d.K