De wereld nog in barensnood,
wachtend op de voleinding.
Verlossing komt uit alle nood,
God zelf schenkt haar bevrijding.
Herschapen zal zij en vernieuwd,
met hemelglans omgeven.
Met nieuwe luister zijn bekleed,
getooid met eeuwig leven.
De ganse schepping Gods, zij zal,
zich daarin met verblijden.
Steeds jubelend Hem bovenal,
Hem eer en lof toewijden.
Als zij geplaatst in ‘t Goddelijk licht,
wat over haar zal dalen.
Voor altijd zal van elk gezicht,
Gods hemelvreugde stralen.
Dan zullen dag en nacht en tijd,
niet meer bestaan en wezen.
Maar ‘t eeuwig daglicht dat verblijdt,
zal voor ons zijn verrezen.
God bant het duister uit en ‘t kwaad,
slechts enkel ‘t licht zal gloren.
Als Hij herschept naar hemelmaat,
schoner dan ooit te voren.
Met ‘t nieuwe kleed door Hem getooid,
zal God ons eens bekleden.
Geen van zijn kind’ren zal berooid,
of arm Zijn Rijk betreden.
Hij zal hen schenken overvloed,
aan milde rijke gaven.
Ja eindeloos zal Hij mild en goed,
hen met Zijn gunsten laven.