Er viel een lichtstraal naar beneden,
tussen de wolkenstapels door.
Het bleek een trap met vele treden,
een schitterende metafoor.
Ik wilde hem het liefst bestijgen,
door tree voor tree omhoog te gaan.
En zo het uitzicht te verkrijgen,
als ik op de wolken eens zou staan.
Maar deze trap met gouden treden,
heeft wel mijn oog en hart geraakt.
Die is gemaakt in d’ eeuwigheden,
en door de engelen wordt bewaakt.
Want daarlangs mogen zij slechts klimmen,
die door God zelf geroepen zijn.
En ’t gouden licht langzaam laat dimmen,
wanneer de laatsten boven zijn.
Zo’n lichtstraal zie ik regelmatig,
en dikwijls zie ik er wel meer.
Die door de wolkenvelden statig,
dan dalen op de aarde neer.
Dan zullen weer de zielen stijgen,
die God laat klimmen naar omhoog,
Om ’t eeuwig leven te verkrijgen,
achter Gods gouden hemelboog.
Dan wordt de ladder opgetrokken,
en sluit zich ’t wolkendek weer toe.
De zielen worden nu betrokken,
bij ’t hemels feest, zijn nooit meer moe.
Zo laat God regelmatig dalen,
op vele plaatsen telkens neer.
Zijn lange gouden ladderstralen,
uitkomend in Zijn hemelsfeer.
Ik hoop eens zo’n lichtstraal te bestijgen,
die als zo’n ladder zich ontpopt.
Om ’t eeuwig leven te verkrijgen,
daar waar die gouden lichtstraal stopt.
Ik zal hem verwachtingsvol betreden,
met aandacht tot ik boven ben.
En bij de allerlaatste treden,
’t gezicht van Jezus daar herken.