Geen mens kan God in d’ ogen kijken,
dan wordt hij door Gods gloed verteerd.
Door al zijn zonde die zal blijken,
de staat waarin elk mens verkeert.
Gods heiligheid kan niet gedogen,
dat Hij daarmee benaderd wordt.
Toch is Zijn hart met liefd’ bewogen,
heeft die over ons uitgestort.
God toont zichzelf in andere beelden,
Hij komt tot ons in wind en vuur.
De tekenen die ons mededeelden,
tonend aan ons Zijn machtstructuur.
Zo liet Hij eens een braambos branden,
toen Hij Zijn woord tot Mozes sprak.
Die sloeg voor d’ ogen toen zijn handen,
toen vrees zich in zijn hart ontstak.
Alleen Gods stem mocht Mozes horen,
Gods aangezicht werd steeds verhuld.
Mozes zag ’t Godsbeeld nooit van voren,
dat is hem door God nooit onthuld.
Want God Hij deed zich steeds ontfermen,
ging in een schaduw hem voorbij.
Door met Zijn hand hem te beschermen,
en tot hem sprak; Vriend hoor naar Mij.
Geen enkel mens mocht God aanschouwen,
ook niet Gods uitverkoren volk.
Maar toonde zich aan Zijn getrouwen,
hen voorgaand in een vurige wolk.
Pas aan het einde van de tijden,
zien wij God pas in het gelaat.
Als Hij de mensheid zal bevrijden,
ontboeien uit hun zondestaat.