die Hij voor ons in petto heeft.
En voor 't begraven of verassing,
aan onze ziel het leven geeft.
Die zal het lichaam eens verlaten,
dat eens tot stof en as weerkeert.
Genodigd tot Gods vreugdestaten,
naar 't Vaderhuis weer teruggekeerd.
Wij hoeven voor de dood niet vrezen,
na 't sterven immers wacht ons 't licht.
Wij zullen als een heem'ling wezen,
blij levend voor Gods aangezicht.
't Zal anders zijn dan hier op aarde,
al wordt hoe 't zijn zal niet vermeld.
Maar wel heeft God de vreugd en waarden,
in 't blij vooruitzicht ons gesteld.
Een paradijs moet het daar wezen,
een heerlijk land met grootse pracht.
Waar ons het heil wordt toegewezen,
glansrijk zoals door God bedacht.
Wij mogen hier alreeds verlangen,
naar 't heil dat eenmaal komen gaat.
Omdat uit Gods hand te ontvangen,
als men de aarde eens verlaat.
Want wie wij zijn gaat niet verloren,
identiteit die blijft bestaan.
God maakt ons allen als herboren,
wanneer wij voor Hem zullen staan.
Vernieuwde mens zal Hij ons maken,
een nieuwe schepping door Zijn hand.
Wanneer Zijn licht ons aan zal raken,
gekomen in het morgenland.