Ontslapen stil, in ‘t nachtelijk uur,
een leven jong en nog zo puur.
Werd door God thuis geroepen.
Dat laat het hart verslagen zijn,
om de verbijstering en de pijn.
En naar Hem schreeuwen, roepen.
Een kreet naar Hem, de vraag waarom?
Het groot verdriet dat heerst alom.
Om ‘t kind zo jong ontnomen.
Dat zoveel bijdroeg aan geluk,
het sterven brak veel dromen stuk.
Die niet uit zullen komen.
De lege plaats die achterblijft,
die het gemis scherp onderschrijft,
valt nimmer op te vullen.
Bij dit gevoeld verlies, zo groot,
kan slechts een mens met al zijn nood,
zich in Gods liefde hullen.
Ook als ons hart Hem niet begrijpt,
om ‘t hand’len dat zo diep ingrijpt.
En ‘t Hem bestormt met vragen.
Toch wil de Heer uw Trooster zijn,
in het verdriet de hartenpijn.
Het leed dat u moet dragen.
Vergeet bij al uw vragen niet,
en door ‘t verdriet geen licht meer ziet.
God zal uw tranen wissen.
Zelfs als Hij als een landman snoeit,
de rank opdat haar vrucht meer groeit.
Zou God zich ooit vergissen?
Hij ziet wat in uw binnenst leeft,
Hij kent uw hart dat angstig beeft.
Toch mag u bij Hem schuilen.
Hij wijst weer wegen om te gaan,
om aan Zijn hand weer voort te gaan.
En ‘t leed voor vreugd doen ruilen.
In ‘t donker duister dat nog heerst,
met alles wat uw hart beheerst.
Zal Hij weer ‘t licht ontsteken.
Hij leidt u uit het donker dal,
naar nieuwe weiden en Hij zal,
‘t u aan niets doen ontbreken.