Wij groeien met het licht naar Kerst,
dat gaandeweg feller gaat schijnen.
Nu zijn die dagen nog het verst,
maar zullen straks voor ons verschijnen.
Dan klinkt alom weer ’t Stille nacht,
en ‘t Eer zij God uit veler kelen.
Dan wordt het Kerstkind weer verwacht,
dat in Zijn vrede ons laat delen.
O God was het maar werkelijk waar,
in deze tijd van voorbereiding.
In de Adventstijd met elkaar,
‘t reeds vrede zijn zou door Uw leiding.
En niet alleen twee dagen maar,
die wij gekunsteld door doen brengen.
Die enkele dagen in het jaar,
’t niet lukt die langer te verlengen.
’t Is mij een slag in Uw gezicht,
wij U van vree niets laten merken.
Want die wordt enkel opgericht,
door wat Uw hand eens zal bewerken.
Zo blijft met Kerstmis mondjesmaat,
rondom ons straks het sfeertje hangen.
Wat kort daarna ons weer verlaat,
van vrede waar wij naar verlangen.
Bij deze vraag ik U, de Zoon,
laat Hem met Kerstmis wederkomen.
Dan klinkt ons lied op hoge toon,
van echte Vrede op aard’ gekomen.
Want als die hart en leven siert,
is ’t mooier dan een boom met ballen.
Waarmee de wereld ’t Kerstfeest viert,
Heer, laat dan Uw bazuinen schallen!