Wij zijn als bladeren die vallen van de bomen,
als zij vergeeld verdort zijn in het herfstgetij.
Of in een ander jaargetijde dat zal komen
en God ons roept je tijd is hier voorbij.
Maar nooit als bladeren zullen wij verwaaien,
en door de wind tot grote hoogten opgestuwd.
Neerdwarrelend opnieuw weer op te waaien,
om daarna weer te worden voortgestuwd.
Want God laat ons nooit uit Zijn handen vallen,
wij zijn als bladeren kostbaar in ‘s Heren hand.
Hij telt elk uur per dag de vele duizendtallen
en koestert hen met liefd’ naar ‘t woord gestand.
Hij neemt elk blaadje in Zijn ruime handen
daarin houdt Hij ze allen stevig vast bijeen.
Om ieder blad met goud te gaan omranden
en daarbij vergeet God er nimmer geen.
Hij veegt bijeen al wat Hij vindt op aarde,
aan bladeren die daar nog liggen wijd verspreid.
Want ieder boomblad dat heeft voor Hem waarde
als een nieuw blad rijp voor de eeuwigheid.
Om aan de bomen die God daar laat groeien
door Hem met alle zorg opnieuw door Hem geënt.
Daar in de eeuwige zomer op te bloeien,
en door Gods liefde in eeuwigheid gedrenkt.