Als mijn gedachten zweven,
boven al ’t aardse uit.
Uitziend naar ’t eeuwig leven,
als God de poort ontsluit.
Denkend aan wat zal komen,
beloofde zaligheid.
Vervulling van mijn dromen,
door ’t woord van God bereid.
In ’t land van Gods beloften,
mag ik eens binnengaan.
Als Hij naar Zijn geloften,
mij biedt Zijn schatten aan.
Al wat ik op moet geven,
aan ’t aardse ruim vergoed.
Ontvang ik in het leven,
van God in overvloed.
Wat zal mij hier nog binden,
mijn schat is immers daar.
Waar ik als Gods beminde,
in ’t licht ’t geluk ervaar.
Dat wordt mij nooit ontnomen,
verkrijg ik als bezit.
In ’t hemels onderkomen,
’t land waar toekomst in zit.