legt de Heer vaak met Zijn hand.
Op hen die niet oprecht geloofden,
houdend niet Zijn woord gestand.
Wie zich volgelingen noemden,
niet Zijn woorden maakten waar.
En met valse tong Hem roemden,
straft de Heer met dit gebaar.
't Goede wordt hen weer ontnomen,
want zij bleken het niet waard.
Staken zullen zegenstromen,
want de Heer keek naar hun aard.
Want wie christ'nen willen heten,
maar als farizeeers zijn.
Hij zal nooit hun naam vergeten,
oorzaak zijnd van leed, venijn.
Schone schijn zal Hij niet dulden,
't is de Heer een ergernis.
Wie zich daarmede vergulden,
hebben het geweldig mis.
Door de mand zullen zij vallen,
om hun daden aangedaan.
Want Zijn woorden zullen schallen,
dat er liefd' hoort te bestaan.
Wie naar 's Heren woord niet horen,
wijst Hij af en zendt Hij heen.
Voor hen zal het licht niet gloren,
want hun harten zijn van steen.
Enkel zij die Hem beminnen,
in de waarheid willen staan.
Op Hem richtend zich bezinnen,
hen neemt Hij genadig aan.