ik zie hen zitten in 't café.
Hen die van God los zitten praten,
d' eenzaamheid dragend met zich mee.
Ik zie om mij heen verdofte ogen,
van mensen met hun diepste pijn.
En steeds weer raakt mijn hart bewogen,
omdat het er zo velen zijn.
Ik zie zoveel gebogen schouders,
gebukt onder hun zware last.
Ik hoor verhalen van veel ouders,
van kinderen slecht opgepast.
Ik hoor uit monden vaak de klanken,
die onoprecht zijn en vaak sterk.
En weggespoeld door sterke dranken,
van mensen zonder arbeid, werk.
Ik zie om mij heen de grote noden,
waaraan de wereld, schepping lijdt.
Waar geld de god blijkt aller goden,
men God niet kent die ons bevrijdt.
Waar mensen hun genoegens zoeken,
in aards en materieel gewin.
Om daarin hun succes te boeken,
als zijnd het hoogst van 's levens zin.
Ik hoor nog steeds Gods woorden klinken,
die oproepen tot ommekeer.
Maar velen zien het licht niet blinken,
dat God zond uit Zijn hemel neer.
Veel ogen zijn verdoft als blinden,
veel oren zijn voor 't Woord verdooft.
En mensen niet de weg meer vinden,
het uitzicht door Gods Woord beloofd.
Mijn God als 'k ziende al het lijden,
de hardheid en de bitterheid.
Die ik ontwaar aan vele zijden,
maak toch Uw schepping Heer bevrijdt.
Kom haar gebrokenheid Heer helen,
laat over haar Uw licht opgaan.
Opdat wij mensen mogen delen,
in een door U bevrijdt bestaan.