Je zult deez’ wereld eens verlaten,
wanneer je adem je ontvliedt.
Die door je mond en je neusgaten,
aan ’t aards bestaan een einde biedt.
Dan zul je naar Gods hoogten stijgen,
waar Hij bij d’ hemeldeur je wacht.
En uit Zijn hand de lichttoorts krijgen,
als d’ engel je heeft thuisgebracht.
Die lichttoorts zul je altijd dragen,
en waarop brandt de gouden vlam.
Een witte mantel zul je dragen,
gelijk elkeen van Christus stam.
Gods ereteken zal Hij schenken,
voor liefde, moed, beleid en trouw.
En je daarmede blij gedenken,
in ’t hemelslicht wat je aanschouwt.
In eeuw’ge vreugde zul je delen,
in ’t hemelslicht zul je steeds gaan.
En dansen, zingen met de velen,
die met je om Gods troon doen staan.
God zal je hart met vrede sieren,
je krijgt van Hem het hemelsloon.
En in het hemelse plezieren,
klinkt blijde jubel, wonderschoon.