In alle eenvoud is gekomen,
het kind dat dienaar wilde zijn.
Niet in een prachtig onderkomen,
maar in een stal ontzettend klein.
Hier ligt de Hoeder van zijn schapen,
in ’t stro, al eeuwen lang beloofd.
Gehuld in doeken stil te slapen,
een krans van licht omvat zijn hoofd.
Zijn stem zal door de velden klinken,
zijn woord wordt overal gehoord.
Hij is de bron waaruit wij drinken,
het levend water, stromend voort.
Hij zal voor ons zijn leven geven,
Hij zal ons redden door zijn bloed.
Hij is het brood voor ons ten leven,
gedeeld aan elk die Hem ontmoet.
Geen kruis, geen dood kan hem weerhouden,
Hij gaat de weg door God behaagt.
Hij doet van alle mensen houden,
de Mens die wederliefde vraagt.
Hij zal het graf voor ons verlaten,
verheerlijkt tot de Vader gaan.
Schenkt ons de Trooster die zijn baten,
verblijdt voor ogen zal doen staan.