Leer ons Uw zegeningen tellen,
Heer één voor één, van één tot tien.
En laat ons ondertussen zien,
door er een lijst van op te stellen,
zij blijken voor ons niet te tellen,
al schrijven wij op duizend vellen,
Er komt gewoon geen einde aan,
Uw goedheid, wonderen, wonderdaan.
Toon ons de rijke varianten,
waarmede U ons steeds verblijdt.
Met gaven uit Uw hand gespreid,
steeds gevend ons, om die ‘t ontvangen,
vaak rijker, meer dan wij verlangen,
en met Uw liefde en trouw omhangen.
Net zo oneindig als Uw gaven
waarmede U ons steeds blijft laven.
Toon ons de kleine en grote gaven,
van rijkdom door U, ons bereid.
Meer dan een Vader toegewijd,
U heeft voor ons steeds heil voor ogen,
in ruime mate afgewogen,
maar zonden kunt U niet gedogen.
Een doorn zijn die in ‘t oog,
die haat U zelfs, ja hemelhoog!
Uw goedheid vloeit in brede stromen,
vanuit de hemel op ons neer.
Die blijft maar stromen telkens weer,
als een rivier ons overspoelend,
laat G’ Uw genade steeds weer voelend,
buiten haar bedding, ons verkoelend.
Ons mensen steeds gezegend zijn,
door al Uw gaven groot en klein.
Laat dankbaarheid ons hart vervullen,
om wat U Vader, God, ons schenkt.
Hoe U ons telkens weer gedenkt,
opnieuw oneindig met Uw gaven,
en dat steeds weer naar Uw maatstaven,
ons hele zijn daar mee wilt laven.
Opdat er blijdschap zij en vreugd’,
om wat U schenkt aan levensvreugd.